934
18 NOVEMBER 1975
veld" in gebruik zijn, de tijdelijkheid van dat gebruik duidelijk moeten
etaleren. Het college is het gaarne met deze suggestie eens.
Uiteindelijk kom ik dan bij het gronduitgiftebeleid waarop de
heer Crul nader is ingegaan. Ik heb de raad toegezegd dat hij op het
moment, waarop de grondexploitatie op basis van belangrijke gebieds
uitbreidingen of bestemmingsplannen in Breda aan de orde is, een nota
zal ontvangen waarin over het gronduitgiftebeleid in zijn algemeenheid
kan worden gesproken. Ik ben persoonlijk van mening dat de uitgifte
van gelijke kavels aan de Bredase burgerij, zoals de heer Crul suggereert,
niet zonder meer een rechtvaardige samenleving zal garanderen. Ten
aanzien van de woonomgeving ben ik ook persoonlijk van mening dat
het, wanneer de één voor zijn privacy een garage en de ander een dui
venhok heeft, niet direct aan ons is om die situatie moedwillig te re
dresseren.
Wethouder VAN GRAAFEILAND: Ik wil beginnen met de so
ciaal-culturele "poot" uit mijn portefeuille: jeugd, sport, en recreatie.
Ik doe dat niet omdat de algemene beschouwingen mij daar zoveel aan
leiding toe geven, want ik behoef geen specifieke kanttekeningen naar
aanleiding van die algemene beschouwingen te maken, maar ik geloof
dat het toch nuttig is enkele algemene opmerkingen over de begroting
1976 van de dienst jeugd en sport te maken. De aandacht voor de sociaal-
culturele voorzieningen wordt gaandeweg groter, het belang daarvan
neemt toe en een goede structuur op dat terrein wordt derhalve ook ge
wenst. Dat eist uiteraard ook het nodige van de gemeentelijke overheid.
Het eist enerzijds het ter beschikking stellen van financiële ruimte om
plannen te realiseren; het eist anderzijds ook -- en die eis moet worden
ingevuld dat er een grotere druk vanuit de burgerij op de gemeente
lijke organisatie wordt uitgeoefend. Met één van de fractievoorzitters
constateer ik met genoegen dat dit college de benodigde financiële
ruimte voor deze sector heeft willen inbouwen, terwijl daarnaast ook
maatregelen zijn en worden genomen die ertoe moeten leiden dat de
organisatie en het personeel kwalitatief en kwantitatief op peil worden
gebracht, zodat zij opgewassen zijn tegen de taak die zij in de toekomst
zullen mogen vervullen. Ik vind het in dit verband dan ook onbegrijpe
lijk dat de linkse fracties in hun brief van 20 oktober j.l. de uitbreiding
van het personeel bij de dienst jeugd en sport als één van de minst rele
vante collegevoorstellen kenschetsen. Ik constateer daarbij dan dat dit
college kennelijk daadwerkelijk meer wil doen voor het op peil brengen
van de voorzieningen en de organisatie dan degenen, die in deze raad
een oppositierol spelen.
Het op langere termijn beleidsmatig werken zal in de sector
jeugd en sport aanzienlijk meer aandacht moeten krijgen dan in het ver
leden wellicht nodig is geweest. Voor 1976 is het uitbrengen van een
nota "nopens sport" gepland en zal de aanzet tot beleidsnota's in ande
re sectoren dienen te worden gegeven. Onder al die facetnota's bevin
den zich enkele algemene criteria en ik geloof dat het goed is die hier
even te noemen. Procedureel gezien zal bij het opzetten van de be
leidsnota met de betrokkenen overleg worden gepleegd. Wie deze be
trokkenen zijn hangt uiteraard van de inhoud van het vraagstuk af. Het
is in dit verband wel duidelijk dat er wel zeer zwaarwegende argumenten