936 18 NOVEMBER 1975 die slecht zijn is de mogelijkheid om dit element in te vullen ook ge ringer. Een tweede element in de taakstelling is de volledige werkge legenheid. Wij handelen primair op basis van het gegeven dat het kunnen werken, de inschakeling in het arbeidsproces voor de meeste mensen een elementaire levensbehoefte is. Niet kunnen werken betekent een materieel gemis, maar vooral ook geestelijk leed en de heer Jongeneel heeft er al nadrukkelijk op gewezen dat wij dit leed voor zover dat maar enigszins in onze macht ligt moeten voorkomen. Dit sociale leed valt te verzachten door het voorkomen van werkloosheid door middel van bij voorbeeld beperking van overwerk, vervroegde en vrijwillige pensione ring en vrijwillige arbeidstijdverkorting. De heer De Raaff heeft daar ook al over gesproken en ik meen dat wij het er allemaal over eens zijn dat dit structureel gezien in werkgelegenheidsopzicht uiteraard geen soelaas biedt, maar het is wel een soort verschuiving van werkgelegen heidsproblemen waarbij de sociale druk op het werkloos zijn duidelijk afneemt. Dat is een heel belangrijk facet van deze eventueel te nemen maatregelen. Het derde element in de economische taak is aangepast werk. Het werk moet primair aan de huidige en de te verwachten behoef ten van de beroepsbevolking van Breda worden aangepast. Van niet min der betekenis is echter het feit, dat dit werk aan de stad in totaliteit moet zijn aangepast, waarbij met name aan diverse milieu-aspecten moet worden gedacht. De stad zal eerder de aard van de te vestigen werkgelegenheid dienen te bepalen dan omgekeerd. Voorts zal het werk ook aan de huidige en toekomstige ontwikkelingslijnen moeten worden aangepast, zodat de stabiliteit in de werkgelegenheid zoveel mogelijk wordt gegarandeerd. Het laatste facet, de eigen beroepsbevolking, is in het kader van het werkgelegenheidsbeleid een afgeleide kwestie waar aan de naar onze mening onontkoombare gedachte ten grondslag ligt, dat de ontwikkeling als slaapstad met een uitgebreide pendel vooral voor de beroepsbevolking zelf volstrekt ongewenst is. Breda dient in dit op zicht zijn eigen broek op te houden. De taak, die wij in het voorgaande hebben geschetst, trachten wij met grote ernst waar te maken, hetgeen de huidige situatie natuurlijk ook wel noodzakelijk maakt. Het gaat alleen niet aan te suggereren dat wij als gemeentebestuur meer kunnen doen dan hetgeen ik hierboven heb geschetst. Het tweede onderwerp waaraan ik enige aandacht wil beste den betreft de activiteiten die in de afgelopen periode op touw zijn gezet en die in de komende periode alsnog ter uitvoering van onze taak zul len worden ondernomen. In de vergadering van oktober 1973 is de nota werkgelegenheidsbeleid behandeld en ik meen te mogen stellen dat de arbeidsmarktsituatie, zoals die in die nota is geschetst, niet veranderd maar wel verslechterd is. Op basis van dit gegeven en gezien de eerder gememoreerde beperktheid van de gemeentelijke beleidsinstrumenten dient in de huidige situatie dan ook met name te worden gedacht aan een meer rigide uitvoering van de beleidsvoornemens, zoals die uit de oktobernota blijken. Men dient dus niet uit te gaan van een wijziging daarvan. Cruciale beleidsvoornemens waren en zijn: het ontsluiten van het industriegebied Haagse Beemden -- de heer Van Dun heeft geschetst hoe het daarmee staat --, het stimuleren van de groei van de tertiaire sector --de kantorensector --en het voeren van een actief vestigings beleid. De ontwikkelingen die wij ten aanzien van de tertiaire sector

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 936