942
18 NOVEMBER 1975
en ik vind dat na de behandeling van de cultuurnota, die wat dat be
treft toch een aantal criteria aangeeft, ook deze voorstellen op hun me
rites moeten worden beoordeeld. Passen zij in de taakstelling van Bre
da? Hoe kunnen zij in de financiële ruimte worden ingepast? Zo zijn
nog vele vragen te stellen.
Ik wil mijn bijdrage afronden door in te gaan op de vraag
van de heer Dees over het voortbestaan van het comité M. '75. De heer
Dees heeft zijn waardering voor dat comité uitgesproken, en ik moet
namens de club, waarvan ik de eer heb voorzitter te zijn, zeggen dat
wij blij met die waardering zijn. Ik zal deze lovende woorden ook be
slist overbrengen. Naar mijn mening heeft het comité M. '75 er ook
recht op een keer van uw waardering op de hoogte te worden gesteld,
niet in het minst omdat zeker bij een aantal leden van dat comité de
opvatting heeft postgevat dat zij, opererend in hun vrije tijd, eigenlijk
tegen een deel van uw raad moeten opboksen.
Hoe gaat het nu in de toekomst verder? Ik meen dat wij in
ieder geval moeten starten met de constatering, dat Breda jarenlang een
goede subsidieregeling heeft gehad, een subsidieregeling waar overigens
ook veel mee is gedaan. Tal van particulieren hebben middels deze
regeling vele monumenten gerestaureerd en daar ook een nuttige be
stemming aan gegeven. Er kleeft ook een aantal bezwaren aan deze re
geling en in de cultuurnota worden die bezwaren aangegeven. Er is geen
planmatige aanpak meer mogelijk; financieel valt de zaak niet te plan
nen; er kan met deze regeling geen onderscheid ten aanzien van het
belang van het object worden gemaakt. In de nota wordt derhalve een
nieuwe regeling voorgesteld, die het wel mogelijk maakt een beleid
te gaan voeren. Ik meen dat dit een eerste ontwikkeling in dat gebeu
ren is. Het comité M. '75 heeft het als zijn belangrijkste taak in het
Monumentenjaar gezien een stuk informatie te geven -- er zijn ten
toonstellingen gehouden --, de bewustmaking van de functie van mo
numenten in onze samenleving te realiseren en voorlichting over de
huidige subsidieregeling te geven. Men heeft ook over de nieuwe sub
sidieregeling meegedacht. Ik zal u niet vermoeien met een opsomming
van het scala van activiteiten, die hebben plaatsgevonden, maar het
zijn er ongeveer 60 geweest. Ik denk aan fotowedstrijden, scholenpro
jecten en wat dies meer zij; het is uw raad genoegzaam bekend. Dat
is in mijn ogen fase 2, overigens een fase die bepaald niet moet wor
den afgesloten en ten aanzien waarvan ook het comité zelf zegt dat het
gehele proces van educatie, vorming en informatieverschaffing in de
komende jaren moet worden voortgezet. Het comité M. '75 heeft zich
vanaf de oprichting beziggehouden met de vraag, hoe het na 1975 ver
der moet. Men heeft zich niet afgevraagd of het wel zinvol was door
te gaan, men heeft alleen overwogen hoe het na 1975 verder moet. In
dat verband moet ik u zeggen dat er meer leeft dan alleen maar ideëen
over de oprichting van een stichting stadsherstel, want ook een vereni-
gingsvorm is in onderzoek. Vooralsnog zal de commissie zichzelf ove
rigens nog niet opheffen. Over een stichting stadsherstel --ik mag u
wat dat betreft ook verwijzen naar de opmerkingen die mijn collega
Van Dun daar de vorige week over heeft gemaakt -- leven, ook bij
het particulier initiatief, al vijf jaar oude ideëen. De plannen zijn tot
op heden nog niet uitgewerkt, maar wij werken er met kracht aan.
Het heeft geen enkele zin op dit moment een stichting stadsherstel in