20 NOVEMBER 1975
951
op ons programma ook door ons als C. D. A. alle aandacht wordt be
steed aan de problemen waarvoor de aandacht wordt gevraagd. Aan
vaarding van deze motie zien wij derhalve niet als zinvol. Wij achten
de motie overbodig en zij wordt op grond daarvan door ons niet onder
steund.
Motie nr. 2 noemen wij de motie tot reservering van extra
ruimte voor bijzondere taken. Wij zijn nog altijd gelukkig met het
initiatief om een bepaalde financiële ruimte voor extra taken te reser
veren. Ik meen dat wij het alsdus moeten zien dat alvorens tot budget
verdeling over te gaan een bepaalde ruimte voor bijzondere taken is
gereserveerd. De overige ruimte is met instemming van de raad over
de verschillende budgetten verdeeld. Achteraf is gebleken dat de 21%
ruimte zelfs ten dele moest worden gebruikt om bestaande en noodza
kelijke activiteiten op peil te houden. Wij hebben ook het dooru ver
strekte overzicht met betrekking tot de verdeling van de extra ruimte
en van het wensenpakket wat daarna overbleef in grote trekken aanvaard.
Het zal duidelijk zijn dat een verhoging van de 2|% ruimte voor uit
breiding van bestaande activiteiten aanwel toevoeging van nieuwe acti
viteiten voorzover thans kan worden overzien niet kan geschieden,
zonder de eerder aanvaarde budgetverdeling in ernstige mate aan te
tasten. Op grond daarvan zijn wij verplicht ons afwijzend tegenover
deze motie op te stellen.
Motie nr. 3 hebben wij de medezeggenschapsmotie genoemd.
Het is een verheugend verschijnsel dat wij inderdaad van tijd tot tijd
mogen constateren dat de burgerij van deze stad voor bepaalde onder
werpen wat meer belangstelling heeft. Een duidelijk voorbeeld daarvan
is de steun die van de zijde van de burgerij bij de meningsvorming om
trent de binnenstad wordt gegeven. Het is echter ook duidelijk dat wij
de bereidheid tot het geven van die steun niet mogen overtrekken. Als
wij vaststellen hoe gering de belangstelling voor een belangrijke zaak
als de behandeling van de begroting van de gemeente Breda is, terwijl
ook de belangstelling voor de behandeling in commissies van allerlei
onderwerpen minimaal is, meen ik dat wij, hoewel de overheid van
haar kant al het mogelijke moet doen om de inspraakmogelijkheden te
bevorderen van het benutten van de bestaande mogelijkheden voor de
bevolking geen overdreven verwachtingen mogen hebben. Wij komen
niet met de indieners van de motie tot de conclusie dat Breda en het
bestuur van de stad bij de inschakeling van de bevolking nog tekort
schiet. Ik meen dat wij eerder mogen zeggen dat reeds al het mogelijke
wordt gedaan om de inspraak mogelijk te maken. Ik hoef in dit ver
band alleen maar te wijzen op het bestaan van een voorlichtingscentrum
en de andere zaken die ik aan het begin in de inleiding tot mijn repliek
al heb genoemd. Het gaat ons dan ook te ver om te komen tot de
constatering dat wij bij de inschakeling van de bevolking tekort zouden
schieten. Op deze gronden zijn wij genoodzaakt om ook aan deze motie
onze steun te onthouden. Dit wil echter niet zeggen dat wij niet op al
le mogelijke manieren zullen blijven proberen de bevolking te interes
seren voor de problemen van deze stad.
Tenslotte kom ik op motie nr. 4 die wij de solidariteitsmotie
hebben genoemd. Als wij deze motie op haar merites moeten beoor
delen, moeten wij eerst nagaan wat exact met bijvoorbeeld een woord
als "gelijkwaardigheid" wordt bedoeld. Het is namelijk zeer wel moge-