952 20 NOVEMBER 1975 lijk dat de oppositie aan "gelijkwaardigheid" een andere betekenis toe kent dan wij. Het is duidelijk dat je de mens in zijn eigen waarde moet laten en dat de overheid tot taak heeft om voor haar ingezetenen op basis van rechtvaardigheid aan die waarde een zo groot mogelijke standaard te geven. Een volledige gelijkwaardigheid in de zin van uniformiteit is naar onze opvatting een utopie. Ik behoef hier niet te betogen dat allerlei facetten als gaven van hoofd en hart, ontplooiings mogelijkheden, levensstandaard enzovoorts een volledige gelijkwaardig heid tot een utopie maken. Er kan en moet worden vastgesteld dat het bestuur van deze stad begrip voor alle groeperingen heeft, dat er waar duidelijk van ongelijkheid en onrechtvaardigheid sprake is een taak voor de overheid ligt en dat zij evenals in het verleden ook in de toekomst niets zal nalaten om die ongelijkheid en onrechtvaardigheid uit de weg te ruimen. Het is ook zonder meer duidelijk dat vele problemen niet op gemeentelijk niveau zullen kunnen worden opgelost, maar dat zowel op internationaal als op nationaal niveau voortdurend gesprekken gaande zijn en beslissingen worden genomen om in het belang van de totaliteit de meest juiste oplossingen te kiezen. Wij voelen ons solidair met al degenen die juist in deze tijd voor grote problemen staan en worden gesteld en wij zijn dan ook bereid om daaraan alle mogelijke aandacht te besteden. Het is op grond van deze reeds bestaande bereidheid en op grond van de praktische beleving dat wij ook aan ondersteuning van deze motie geen enkele behoefte hebben. Ik weet niet hoeveel tijd mij nog is toegemeten. De VOORZITTER; Niets meer. De heer GEENE; Ik wil graag nog op de amendementen ingaan. De VOORZITTER; U hebt misschien al wat papieren gekregen, maar de amendementen zijn nu nog niet aan de orde. De heer DEES; Wat de tot nu toe ingediende moties betreft wil ik namens mijn fractie zeggen dat wij eerst de reacties van het college en de verdere beraadslagingen willen afwachten, alvorens wij als fractie tot een definitieve standpuntbepaling hieromtrent komen. De antwoorden van het college op onze vragen en opmerkingen in eerste termijn waren van dien aard dat ik bij deze repliek vrij kort kan zijn. In de richting van het college wil ik nog een drietal zaken aan de orde stellen. Zelf, mijnheer de voorzitter, hebt u met betrekking tot de leefbaarheid in Ginneken gezegd dat het college toepassing van artikel 18 van de Drank- en Horecawet zal bevorderen, zodat de ongewenste vestiging van horecabedrijven in Ginneken zal kunnen worden tegenge gaan. Dit is eigenlijk het enige wat u ten aanzien van de in het vorig jaar aanvaarde motie van C. D.A. en V. V. D. hebt opgemerkt. Ik moet zeggen dat dat een wat mager antwoord is, omdat de motie die op 29 november 1974 werd ingediend beslist verder gaat. In die motie werd een drietal dingen gevraagd. Er wordt namelijk verzocht onmiddel lijk een onderzoek te doen instellen naar de mogelijkheden die artikel 18 van de Drank- en Horecawet biedt als overgangsmaatregel naar het bestemmingsplan om ongewenste vestigingen van horecabedrijven tegen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 952