20 NOVEMBER 1975 955 naar het betoog van de Heer Broeders en naar de afscheidsspeech die mevrouw jager in augustus in de raad heeft gehouden. Ik wil het op dit moment afdoen met eén opmerking die u wel'icht tot troost kan zijn: rode hanen maken nu eenmaal meer lawaai dan de kippen die de eieren leggen. Mevrouw PAULUSSEN: Toen wij in de tijd tussen het uitspreken van de algemene beschouwingen en het antwoord van het college als progressief collectief de taken verdeelden heb ik het op mij genomen om op het betoog van de heer Geene in te gaan, met name op de wijze waar op hij het beleid van het C.D.A. en het beleid in deze stad typeerde. Constructief denken en werken betekent volgens de heer Geene voor het C.D.A. inspelen op maatschappelijke veranderingen. Er moet althans worden gecontroleerd waar die plaatsvinden, de ontwikkelingen moeten nauwgezet worden gevolgd en het beleid mag niet ontaarden in etcetera, etcetera. Ik heb dat vanmorgen opgeschreven en na het be luisteren van zijn betoog van vandaag ben ik bevestigd in mijn mening dat wij het C. D. A. -beleid als een handhavingsbeleid zouden mogen en moeten typeren. Het beleid staat wel open voor de buitenwereld, maar vereenvoudigt de werkelijkheid door een beperkte en selectieve bena dering van de problematiek. Ontwikkelingen die ingrijpende consequenties voor net geldende beleid hebben worden buiten beschouwing gelaten, ver nieuwingen komen nauwelijks aan bod en het beleid krijgt een statisch karakter. Het onder controle houden van veranderingen is het typische kenmerk van het handhavingsbeleid, wat wij ook in het rapport van het opbouworgaan hebben kunnen lezen. De heer Geene noemde voorbeelden van op dit moment bestaande mogelijkheden van inspraak en medezeggen schap, de traditionele vormen die wij hebben en die hier en daar zelfs nog wat zijn afgedwongen, maar verder is de heer Geene niet gekomen. In mijn algemene beschouwingen heb ik over een ontwikkelingsbeleid gepraat, maar eigenlijk *ou ons inziens het beleid op gemeentelijk niveau een bewegingsbeleid moeten zijn, wat wil zeggen dat veranderings krachten in de samenleving zullen moeten worden gemobiliseerd, dat een beroep moet worden gedaan op sociale energie en dat deze in concrete activiteiten moet worden omgezet. Ik heb het ook op mij genomen iets over de derde motie, door de heer Geene de "medezeggenschapsmotie" genoemd, te zeggen. Het C. D. A. heeft gezegd dat het constructief wil denken en werken en op veranderingen wil inspelen en wij meenden gisteravond en vanmorgen dan ook dat wij voor deze motie zeker steun van het C.D.A. zouden krijgen. Hierin staat namelijk dat wij in de samenleving ontwikkelingen waarnemen, waaruit blijkt dat burgers van Breda in toenemende mate willen meedenken en meespreken en hun stem willen laten horen. Onze teleurstelling is derhalve des te groter nu ik hoor dat hij het onmogelijk vindt de burgers er verder bij te betrekken. Ik meen dat hij stelde dat de bevolking er nog niet aan toe is en dat wij haar niet bij het beleid moeten betrekken. Naar zijn mening is al het mogelijke gedaan en kun nen wij het verder dan ook beter zo laten als men niet wil komen. Dit is jammer, want gezien zijn opvattingen over beleid hoopten wij op dit punt zeker steun te zullen krijgen. Ik wil nu op een aantal opmerkingen van de collegeleden ingaan. De burgemeester noemt de ontwikkelingen rond de taptoe, die ik heb

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 955