20 NOVEMBER 1975 965 werking wordt bevorderd, waar dat redelijk en zakelijk verantwoord is. Ik meen dat dat de houding van de gemeente Breda moet zijn en blijven. Vervolgens kom ik op de toepassing van artikel 18 van de Drank- en Horecawet. Eergisteren is daar door de heer Dees uitvoerig naar geïnformeerd en vandaag is wat dit punt betreft ook de stem van mevrouw Paulussen gehoord. Het college van b. en w. meent dat ook nu bij de uitbrenging van het preadvies dat ik u heb aangekondigd wordt gehandeld zoals de motie van 29 november 1974 voorschrijft. Dinsdag heb ik dus al aangekondigd dat er een preadvies kan worden verwacht. Wij zien dit eveneens als een overgangsmaatregel, zoals in de motie is aangegeven, naar een bestemmingsplan. Er zal een bestemmingsplan komen, maar ik moet de heer Dees wel zeggen dat dat geen eenvoudige zaak is die op een achternamiddag kan worden gerealiseerd. Ik hoop dat hij er zich van bewust is dat de toepassing van artikel 18 van de Drank- en Horecawet als overgangsmaatregel geruime tijd zal moeten functioneren, nog daargelaten de vraag of inderdaad de toepassing van artikel 18 op korte termijn zal kunnen ingaan. Uiteraard kan de toepas sing van artikel 18 niet de dag na de vaststelling in de raad van kracht worden. Wat de andere twee onderdelen van de motie betreft meen ik te kunnen zeggen dat een en ander inderdaad is gebeurd in overleg met de stuurgrffip Ginneken moet Ginneken blijven; met die stuurgroep is ook over de begrenzing van het gebied gesproken. U zult moeten be oordelen of in het preadvies dat door burgemeester en wethouders is vastgesteld en dat op 1 december in de commissie algemene zaken kan komen de problematiek van het Ginneken al in haar totaliteit is voorgelegd. Ik meen dat dat voorzover het de toepassing van artikel 18 betreft wel het geval is. Vervolgens ben ik wel blij met de opmerkingen van mevrouw Paulussen, die heeft gezegd dat wij over de voorbereiding eigenlijk helemaal geen verschil van opvatting meer hebben. Ik kan mij overigens niet voorstellen dat zij daaruit de conclusie trekt dat het college van burgemeester en wethouders niet bereid zou zijn de raad vroegtijdig te informeren. Zij was dinsdag nogal sterk in persberichten en daarom ver zoek ik haar eens te kijken naar het persbericht van 9 oktober. Zij zal daarin kunnen lezen dat het mij op dat moment nuttig leek om een principe-uitspraak te vragen. Die kans is volop aanwezig en dit lijkt mij het juiste moment en de juiste mogelijkheid om in te spreken ten aanzien van een aangelegenheid waarover wij dinsdag hebben gespro ken. Mevrouw PAULUSSEN; Voor u was dus wel voldoende informatie aanwezig? U antwoordde dinsdag namelijk dat, indien u ons vroegtijdig zou inschakelen, wij u zouden kunnen verwijten dat u niet voldoende informatie had. De VOORZITTER; Tk vind dat "dus" sterk, ik ben daar eigen lijk stomverbaasd over. Er is nooit gezegd dat wij in juni en juli "dus" al voldoende informatie hadden. Mevrouw PAULUSSEN: U hebt een principe-besluit genomen. De VOORZITTER: Mevrouw Paulussen weet exact dat wij ons

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 965