968 20 NOVEMBER 1975 voldoende kennis hebben van die groep. Men moet zich afvragen of dit laatste verschijnsel geen kwalijker stempel is dan het stempel van degenen die in de fabriek werken. Ik bedoelde te zeggen dat ieder een in de samenleving een stempel draagt en dat het nog maar de vraag is wie het beste stempel heeft. Men heeft vervolgens gezegd dat ik het waarschijnlijk nogal eens moeilijk heb. Ik wil best bekennen dat ik het inderdaad wel eens moeilijk heb, maar dan niet zozeer in het college als zodanig. De be paling van een standpunt is vaak erg moeilijk. Ik ben wat verwonderd over de stelling die enigszins op mij overkomt in de zin van: als je het hier niet met ons eens bent, ben je niet solidair en niet sociaal be wust. Ik heb daar moeite mee, want het zoeken naar het juiste stand punt in het belang van mensen, teneinde aan die mensen recht te doen, is een moeilijke zaak. Men zal ook ontdekken dat men het waarschijn lijk nooit helemaal goed doet en dat men vaak ook moeite met zijn eigen motivering of formulering heeft. De heer Crul meent dat ik het bijvoorbeeld met betrekking tot de bejaardenpas moeilijk zal hebben gehad, maar ik kan hem zeggen dat dat niet het geval is geweest. In ae commissie financien heb ik daar iets over gezegd. Het werkelijke vraagstuk van de bejaarden ligt niet bij de 6, 50 van de bejaardenpas, maar bij de positie van de bejaarden in de samenleving. De heer CRUL: Juist in de commissie financiën betrof de discussie niet het bedrag van 6, 50 maar de achtergronden van het hele probleem. Ik meen dat u met name met die achtergrond moeite moet hebben gehad. Wij hebben, opererend vanuit die achtergrond, een voorstel gedaan. De heer VAN BANNING: Het is niet waar wat de heer Crul zegt! Wethouder BROEDERS: Ook in dit verband meent de heer Crul weer dat ik tot zfjn conclusie had moeten komen. Ik kan van mijn kant zeggen dat de heer Crul met de 6, 50 geen moeite had behoeven te hebben, omdat het wezenlijke vraagstuk elders ligt. Ik krijg uit de woorden van de heer Crul de indruk uat het alleen maar juist zou zijn voor zijn standpunt te kiezen. Het is echter mogelijk dat men vanuit misschien eenzelfde uitgangspunt tot andere conclusies kan komen. Dit geldt ook voor het sociaal statuut. Als ik een sociaal statuut zou moeten beoordelen en in de raad zou moeten verdedigen, zou ik dat vermoede lijk met andere woorden doen dan ieder ander, want ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is. Bij de beoordeling van een sociaal statuut komen natuurlijk bepaalde vraagstukken aan de orde, uitgaande van het belang van werknemers in deze stad en omgeving. Het is de vraag of men op dit moment, in deze situatie en met de feitelijke gegevenheden met een sociaal statuut werkelijk iets zou bijdragen, ook ten aanzien van werkgelegenheid en verhoudingen met andere steden en andere streken. Het is mogelijk dat wij tot verschillende besluiten zouden komen, ondanks het feit dat aan een goede instelling bij de betrokken en als zodanig niet zou behoeven te worden getwijfeld. Ik meen dat die ruimte ook aanwezig moet zijn. Vervolgens wil ik in alle eerlijkheid zeggen dat er mijns in-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 968