970 20 NOVEMBER 1975 moeten frustreren. Wel meent hij dat er na de wijziging van artikel 125 wellicht een moment zal komen waarop hier wel over kan worden gesproken.Dat betekent dat'.wij op dit moment ook nog geen standpunt behoeven te bepalen; eergisteren zei ik al dat ik het gevaarlijk zou vinden op dit ogenblik al een standpunt in te nemen. Als werkgever kan ik bevestigen dat alle ambtenaren gelijk zijn en ik heb zeker ook een principiële bezwaren tegen algemeen kiesrecht, maar het gaat er ier niet alleen om wat principieel juist is maar ook wat een wijs be leid is. Ik ben het dan ook met de heer Jongeneel eens dat wij in dezen voorzichtig te werk moeten gaan. Ik blijf dus bij wat ik eergisteren al heb gezegd, namelijk dat ik bereid ben deze kwestie op de diverse plaatsen weer aan de orde te stellen op het moment dat de wijziging van het betreffende artikel heeft plaatsgevonden. Ik heb van mevrouw Paulussen begrepen dat zij inmiddels het advies van de commissie Van der Burg heeft gelezen. Wat zij vandaag heeft gezegd had toch wel een wat andere redactie dan haar betoog van eergisteren. In haar algemene beschouwingen van eergisteren was sprake van het afdwingen van democratisering op straffe van het in trekken van subsidie. Als ik haar vandaag goed heb beluisterd sug gereerde zij nu onder andere de kwestie in de instituten aan de orde te stellen. Mevrouw PAULUSSEN: Ik heb mij iets genuanceerder uitgedrukt nadat ik het verhaal had gelezen. Wel staat er in het stuk dat de over heid op straffe van intrekken van subsidie de instellingen moet ver plichten voorzieningen te treffen. Het kan echter van instelling tot in stelling verschillend zijn hoe die voorzieningen moeten worden getrof fen. omdat men natuurlijk ook heel verschillend werkt. Als overheid moet men derhalve wel stellen dat er binnen de instellingen een de mocratische structuur zal moeten komen. Wethouder DE RAAFF: Ik kan het daar wel mee eens zijn, maar het zou wat prematuur zijn nu al te zeggen hoe er moet worden gehandeld als de suggesties worden overgenomen. De heer Jongeneel heeft zich afgevraagd of hij ook emotioneel moest reageren nu dat eergisteren door anderen is gedaan. Ik zal zo langzamerhand een slecht figuur gaan slaan als ik ook niet emotioneel reageer! Ik ben daar wel toe in staat, maar ik zal het toch niet doen. Tijdens de reeks van jaren gedurende welke ik deze functie vervul ben ik tot de conclusie gekomen dat emoties een kracht zijn om iets te doen, als een motief kunnen dienen om tot handelen over te gaan. Hier gaat het echter om hoe wij bepaalde problemen moeten oplossen en dat is een kwestie van denken, dikwijls van heel nuchter, scherp analyserend denken. De heer Jongeneel weet dat de groep die zich met de werk zoekenden bezighoudt bekijkt en overweegt wat er zou kunnen gebeuren. Ik meen dat wij die groep gewoon verder moeten laten gaan met haar pogen om tot een oplossing te komen en dat wij als gemeente - -er zitten trouwens ook mensen van de gemeente in, zoals de heer Jongeneel al heeft gezegd -- de resultaten moeten afwachten teneinde te kunnen beoordelen wat er dan zal moeten gebeuren. Ik meen dat mijn gedrag op dit punt van dat van de heer Jongeneel verschilt. Wij weten aat, als

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 970