20 NOVEMBER 1975 975 een medische of sociale indicatie wordt voorzien, daar automatisch over wordt ingelicht. Mevrouw Paulussen weet, dat volstrekt niet met zekerheid vaststaat dat aan deze dingen nooit ofte nimmer bekendheid wordt gegeven. In elk persoonlijk gesprek dat ik of anderen voeren met mensen die door hun woonsituatie in de ellende zitten, bestaat er geen enkel bezwaar tegen de betrokkene van zijn sociale of medische indi catie op de hoogte te stellen. Het automatisch verspreiden van die indi caties onder patiënten en cliënten leidt evenwel tot formele en inhoude lijke moeilijkheden. Er kan namelijk een verwachtingspatroon worden ge creëerd, doordat men gaat denken dat men dankzij de medische of sociale urgentie van zijn geval de volgende dag de toewijzing van een huis in de bus zal hebben.' Dat is het probleem waarmee wij te kampen hebben, hoewel ik daarbij moet aantekenen dat dit niet het einde van het verhaal is. Ik geloof dat wij samen met de woningbouwverenigingen de gemaakte opmerkingen -- ook van mevrouw Paulussen -- moeten evalueren, teneinde na te gaan hoe een en ander in de praktijk ver loopt, Tezamen met de deskundigen van de sociale dienst en van de G, G. en G, D, zal deze materie moeten worden besproken. Aan de hand van de bevindingen kunnen wij dan een beleid gaan voeren dat misschien min of meer zal voldoen aan de wensen van mevrouw Paulus sen en haar groepering. Mevrouw PAULUSSEN: De heer Van Dun heeft gezegd dat mijn opmerkingen grievend zijn voor zowel degenen die zich hiermee dage lijks met zeer veel zorg bezighouden, als de woningzoekenden. Het is echter geenszins mijn bedoeling geweest iemand te grieven. Ik doel de op geluiden die wij al vier jaar lang in persoonlijke gesprekken en in contacten in wijken van burgers van Breda horen. Mijn opmerkingen zouden hooguit grievend kunnen zijn voor onszelf, in verband met een falend beleid op dit punt, Daarover zullen wij naar ik meen in de toe komst nog wel eens een robbertje moeten vechten. Zo heb ik het be doeld, maar mijn opmerkingen hadden op geen enkele wijze betrekking op degenen, die zich dagelijks op zeer indringende wijze met de woningtoewijzing bezighouden, of op de woningzoekenden zelf. Wethouder VAN DUN: Ik vind het bijzonder plezierig dat mevrouw Paulussen de indruk die haar woorden hadden kunnen wekken, thans wegneemt. Ik kom tot een volgende opmerking van mevrouw Paulussen Ik vind dat zij niet zo flauw moet doen. Men zal zich herinneren dat zij tijdens de algemene beschouwingen heeft gezegd dat zij om open baarmaking van de verslagen van het C, R. B, heeft gevraagd en dat her college afwijzend reageerde. Aan de hand van de citaten heeft zij echter niet kunnen aantonen dat deze gang van zaken zich heeft voor gedaan. Ik heb nooit gezegd dat het college afwijzend op het verzoek reageerde: ik heb alleen gezegd dat wij de materie met de besturen van de woningbouwverenigingen moesten bespreken. Mevrouw PAULLTSSEN: Dit hebt u niet gezegd, maar goed! Wethouder VAN DUN: Welaan, dinsdagavond heb ik gezegd

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 975