1002 24 JUNI 1976 Men heeft een gevoel van onvrede in het kader van de toepassing van de ter plaatse verleende hinder wetvergunningen. Voorts doet zich en misschien niet ten onrechte juist in het Nieuw-Ginnekse een probleem met betrekking tot de landschappe lijke aspecten van het storten voor. Daarnaast be staat er, naar mijn mening eveneens terecht, angst voor hetgeen er op langere termijn zal gaan gebeu ren. Het gemeentebestuur van Breda verschilt te dien aanzien niet van mening met het dagelijks bestuur van de gemeente Nieuw-Ginneken. Om die re den hebben beide besturen dan ook tezamen met de Grontmij een gesprek met het provinciaal bestuur gevoerd; de daartoe belegde vergadering werd door de heer Brugman, de betrokken gedeputeerde, voor gezeten. Wat is nu eigenlijk het resultaat van dat ge sprek geweest? Ik heb daarover in de commissie be drijven opmerkingen mogen maken en ik meen dat er ook hier in de raad iets over moet worden gezegd. Op de eerste plaats kan worden geconstateerd de heer Dreef heeft dat gezegd dat er nog geen afgerond provinciaal beleid terzake van de afval verwerking is; een dergelijk beleid is overigens, mede in het kader van de landelijk wetgeving op dit gebied, wèl op komst. Op de tweede plaats hebben wij vastgesteld dat er een provinciale stu dieclub is, de zogenaamde "werkgroep vast vuil", die reeds activiteiten heeft verricht op grond waarvan de betrokken gedeputeerde op voorhand kon zeggen dat in de groeiende visie de vuilstort plaats een functie vervult. Als zodanig zijn er geen problemen. Op de derde plaats is in het gesprek geble ken dat de gevoelsmatige problematiek van het da gelijks bestuur van de gemeente Nieuw-Ginneken erop neerkomt dat men van mening is dat de provin cie, voor zover zij daartoe bevoegd is, verdere mogelijkheden in het kader van ontgrondings- of hinderwetvergunningen zou moeten weigeren. Het be stuur van de provincie heeft zich te dien aanzien

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 1002