24 JUNI 1976
1003
nogal afstandelijk opgesteld: het is van mening
dat het de bestaande vuilstortplaats, die in de
groeiende provinciale visie past, niet kan "af
kappen", Wèl is het provinciaal bestuur bereid
een en ander in het kader van de gezamenlijke pro
blematiek voortdurend aan de planologische ontwik
keling te toetsen, De aanwezige gedeputeerde heeft
zich in deze zin uitgelaten en de provincie zal
waarschijnlijk ook in politiek-bestuurlijke zin
op een dusdanige wijze gaan opereren, dat toekom
stige provinciale vergunningen fasegewijs zullen
worden verstrekt. Naar aanleiding van deze terecht
in het vooruitzicht gestelde fasegewijze gang van
zaken heeft men zich in de door de heer Bruminel-
kamp genoemde werkgroep afgevraagd of het niet
goed zou zijn, als Breda, Nieuw-Ginnekende pro
vincie en Oosterhout tezamen met de Grontmij als
waarneemster op zeer korte termijn planologische
randvoorwaarden zouden stellen voor de toekomstige
expansiemogelijkheden van deze vuilstortplaats.
Men kan daar natuurlijk uren over praten maar dit
is naar mijn mening een niet zo moeilijke opgave:
het is eigenlijk hetzelfde als hetgeen in onze
correspondentie staat.
Hiermee heb ik de "boodschap" van het provin
ciaal bestuur weergegeven. In dat kader heeft het
gemeentebestuur van Breda gemeend met de Grontmij
te moeten gaan onderhandelen en naar het afslui
ten van een contract voor tien jaar te moeten
streven. Dit brengt mij op de kwintessens van de
motie die door de heer Dreef en de zijnen is in
gediend: het college persisteert bij een contract
termijn van tien jaar. Wij vinden het eerlijk dat
voor welke contractant dan ook een zo grote dui
delijkheid op langere termijn wordt gecreëerd, dat
investeringen, die mede het algemeen belang van
Breda dienen, met een zekere toekomstvisie kunnen
worden gedaan en in de planning van elk bedrijf
kunnen worden opgenomen. Vandaar dat wij geen con
tract voor vier jaar maar een contract voor tien
jaar willen sluiten. Het zou mij, terugkerend