24 JUNI 1976
1043
wij moeten zijn. Het is mogelijk dat de wethouder
als vertegenwoordiger van het door de raad gekozen
college op een gegeven ogenblik de indruk heeft
dat hij de opvatting van het merendeel van de raad
moet vertolken. De heer Oomen heeft gezegd: het is
onze vertegenwoordiger en wij vinden dan ook dat
hij ook onze visie met name de visie van P.v.d.
A./P.P.R. ter tafel moet brengen. Men zal zich
kunnen voorstellen dat het weliswaar mogelijk is
dit te doen, maar dat dat op een gegeven ogenblik
voor de meningsvorming niet relevant is. De hoofd
zaak is mijns inziens dat de heer Oomen zich af
vraagt of de vertegenwoordiger in het subsidiën-
tenoverleg in voldoende mate terugkoppelt naar de
commissie culturele zaken. Welnu, ik heb de indruk
dat dat regelmatig gebeurt. Uit verslagen van de
commissie culturele zaken meen ik te kunnen opma
ken dat de leden van de commissie telkens worden
"bijgepraat'' en weten wat er aan de orde is. Voorts
meen ik dat de voorbereiding van aan de gemeente
raad van Breda voor te stellen besluiten, zoals
het onderhavige, in de commissie culturele zaken
aan de orde komt. Ik kan niets anders toezeggen
dan dat ik de opmerking van de heer Oomen in
het kader van mijn beantwoording onder de aan
dacht van mijn collega Sandberg zal brengen.
De heer Oomen is daarnaast ingegaan op de
verwevenheid van dit geheel met andere cultuur
voorzieningen in Breda. Ik hoop dat ik een beroep
op hem mag doen en ik zou ervoor willen pleiten
dat dit onderwerp bij de begrotingsbehandeling
aan de orde komt. De begrotingsbehandeling lijkt
mij voor een bespreking van dit onderwerp zeer ge^
schikt, omdat men dan niet fragmentarisch met deze
twee items te maken heeft maar over inzicht en een
discussiemogelijkheid ten aanzien van het gehele
culturele pakket beschikt. Ik zou de heer Oomen
graag voor een discussie op dat ogenblik willen
uitnodigen
Bij amendement heeft de heer Oomen voorge
steld voor Het Brabants Orkest de regeling met één