1046
24 JUNI 1976
amendeerde voorstel wordt aangenomen, zit ik er
echter voor drie jaar aan vast. Dit is de bedoe-
ling die wij met amendement 2 hebben.
De wethouder heeft voorts betoogd dat het be
lang van de zaak niet aan het aantal consumenten
moet worden afgemeten. Dit is ook beslist niet
mijn bedoeling. In dit verband wil ik proberen
een gedachtengang te schetsen met betrekking tot
wat ik onder publieksonderzoek en motivatieonder-
zoek versta. Op de eerste plaats moet men zich af
vragen wat men eigenlijk met Het Brabant Orkest en
met de muziek wil. Vervolgens moet men constateren
hoeveel mensen aan de activiteiten deelnemen of
ervan profiteren. Als men dit aantal te laag vindt,
moet men de vraag stellen of men daar iets aan
moet doen en, zo ja, wat. Men kan zich afvragen
of men via het onderwijs de musische vorming moet
bevorderen en of Het Brabants Orkest daarbij al
dan niet een taak kan krijgen. Zeker met het oog
op de nieuwe onderwijsinzichten zou men kunnen
zeggen dat musische vorming gewenst is; mensen en
emoties moeten meer op de voorgrond komen en er
moet minder uitsluitend naar op de prestatie ge
richte opvattingen worden gekeken. Als men daar
iets aan gaat doen, kan men meer mensen bij de ac
tiviteiten betrekken. Vervolgens kan men de vraag
stellen of daar meer geld in moet worden gestoken
en of men de uitgaven voor andere cultuuruitingen,
die meer op prestige gericht zijn, moet verminde
ren; ik denk in dit verband bijvoorbeeld aan de
taptoe
Daarnaast heeft de wethouder gezegd dat naar
zijn indruk de terugkoppeling naar de raad en naar
de commissie regelmatig tot stand komt. Volgens
mijn opvatting is dit zeker ten aanzien van Het
Brabants Orkest niet regelmatig gebeurd. Ik kan
natuurlijk niet op stel en sprong alle stukken
verzamelen, maar voor zover ik het kan overzien
hebben wij in de laatste twee jaar slechts één
maal over Het Brabants Orkest gesproken. De ziens
wijze ten aanzien van het toneel is wel besproken,