1050 24 JUNI 1976 groepering bijzonder zwaar weegt. De heer Oomen heeft er al op gewezen dat hier grote bedragen in ons cultuurbudget in het geding zijn. Dit geldt niet alleen voor de gemeente Breda, maar ook voor de andere gemeenten die aan het subsidiëntenover- leg deelnemen,alsmede voor de provinciedie 35% van haar culturele budget aan de subsidiëring van "Globe" en van Het Brabants Orkest bijdraagt.Ik wil even doorgaan op wat er bij de provinciale staten gebeurt en is gebeurd.Een paar dagen gele den is daar over een soortgelijk voorstel gespro ken en één van de dingen die toen in de discussie is ingebracht is het zgn."cultuurpolitiek contract" Dit begrip is mijns inziens van zó groot belang, dat ik het in deze raad even aan de orde zou wil len stellen. Uitgangspunt bij dit "cultuurpoli tiek contract" is de verantwoordelijkheid van de overheid in dit geval de provincie voor hetgeen er op cultureel gebied in Brabant gebeurt. Een "cultuurpolitiek contract" zou met zich mee brengen dat vroegtijdig gesprekken worden gevoerd met de groeperingen die bij het subsidieoverleg betrokken zijn, dat er voorts op basis van de verantwoordelijkheid van de overheid in ieder ge val zekerheid is dat de groeperingen niet van de ene dag op de andere dag door intrekking van de subsidie in de kou komen te staan, maar dat boven dien nu al zo vlug mogelijk in een vroeg stadium wordt besproken wat het beleid van die groeperin gen zal worden in samenhang met het gehele cul tuurpakket en met de landelijk uitgebrachte no ta's die op het ogenblik aan een discussieronde onderhevig zijn. Dit is het "cultuurpolitiek con tract" en ik meen dat het in het belang van zowel de provincie als de gemeente Breda is daartoe een positieve bijdrage te leveren. Wij moeten geza menlijk nagaan hoe wij het totale pakket van wel zijnsvoorzieningen, waar de cultuur een onderdeel van uitmaakt, willen betalen. Een belangrijke plaats wordt daarbij ingeno men door de filosofie die langzamerhand bij de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 1050