1062
24 JUNI 1976
De tweede serie bezwaren heeft betrekking op
de schaal en de inpassingsmogelijkheden van de
geplande bebouwing. In de eerste plaats zijn wij
van mening dat het hier om te grote gebouwen gaat.
De gebouwen hadden naar ons inzicht op een andere
wijze moeten worden gesitueerd, namelijk in de
vorm van lintbebouwing en met herkenbare parcel-
lering. Vervolgens zijn wij van mening dat aan de
liftschacht boven op het dak een bepaalde limiet
zou moeten worden gesteld; in de voorschriften
die bij het bestemmingsplan liggen lezen wij na
melijk dat daar geen beperkingen aan zijn gesteld.
Een derde serie bezwaren heeft betrekking op
de inspraak. In de zomer van 1975 golden deze be
zwaren ten zeerste omdat toen juist allerlei bin
nenstadshearings werden gehouden en het beter was
geweest een dergelijk belangrijk onderwerp daar
bij eveneens aan de orde te stellen. Vervolgens
hebben wij natuurlijk bezwaar tegen de bekende
procedure ex artikel 19 van de wet op de ruimte
lijke ordening, die uit een oogpunt van inspraak
een weinig goede oplossing is. Bovendien hebben
wij er bezwaar tegen dat de St.A.R. niet in de
gelegenheid was een advies uit te brengen.
Men zal begrijpen dat onze bezwaren ten aan
zien van de ruimtelijke aspecten die verleden jaar
golden, thans nog steeds van kracht zijn. Wij zijn
er, zoals ik al heb gezegd, van overtuigd dat de
sociale dienst en de burgerlijke stand nieuwe
huisvesting behoeven, maar aangezien vanavond in
het bijzonder de ruimtelijke aspecten aan de orde
zijn, zijn wij tegen het voorstel.
De heer VAN ASSELDONK: Zal een eventueel toe
komstig progressief college in dezen tot afbraak
overgaan?
De VOORZITTER: Ik meen dat het alleszins ge
rechtvaardigd is de discussie nu te sluiten. Ik
moge erop wijzen dat er zojuist ondanks allerlei
kennelijk bestaande misverstanden een rechtmatig
besluit is gevallen. Ik heb de gelegenheid gegeven