24 JUNI 1976
1067
deze positie geraken door meer volksvertegenwoor
diger en meer politicus te zijn.
Dit brengt mij op de tweede mythe: die van
de raad als apolitieke dienaar van het algemeen
belang. De fundamentele verschillen die in de sa
menleving op het gebied van macht bestaan, komen
uiteraard ook in deze raad tot uiting. Wat sommi
gen als heilloze polarisatie beschouwen, zie ik
zelf als duidelijke politieke winst, ondanks het
verlies aan menselijkheid. De vier jaren waarin
wij ons thans bevinden, zie ik als een overgangs
periode van een raad met bestuurderen naar een
raad met politici die voor de burgers herkenbaar
zijn, Terecht gebruiken de fracties van P.v.d.A.
en P.P.R, deze periode voor de ontwikkeling van
een alternatief beleid. Elk besluit in deze raad
is in feite een politiek besluit, al was het al
leen maar omdat vaak de status quo wordt beves
tigd. Het algemeen belang speelt daarbij op de
achtergrond steeds mee. Toch is dit begrip eigen
lijk nog nooit omschreven. In feite komt het vaak
neer op het belang van groepen of personen die om
een of andere reden een voorsprong hebben op an
dere groepen of personen door hun kennis, rela
ties, inkomen enz.
De derde mythe is de mythe van de raad als
verschaffer van meer welzijn. De politiek belang
rijkste discussie in deze raad gedurende de hui
dige periode van vier jaar is niet die over de
binnenstad, over N.A.C. of over de Haagse Beemden,
maar de discussie over een rapport dat nog in de
raad aan de orde moet komen, hoewel het al meer
dan een jaar in ons bezit is. Het levert binnen
het college zó veel moeilijkheden op, dat het op
de lange baan is geschoven. Ik bedoel hier uiter
aard het rapport van het provinciaal opbouworgaan
over het te voeren ontwikkelingsbeleid, waarin de
wezenlijke dingen van welzijn en democratisering
aan de orde komen. Over dat welzijn wil ik, ook
omdat het een beetje mijn vak en mijn deskundig
heid is geweest, in het hier volgende nog iets