28 JUNI 1976
1080
van het Comitégedaan aan de hand van gevoerde
gesprekken, te handhaven. Dit voorstel heeft naar
onze mening te maken met de visie die men op de
binnenstad en op de functie van de binnenstad en
van de stad Breda heeft. B. en w. menen blijkens
hun voorstel dat de Bredase kermis steeds meer
moderne, groter wordende attracties moet hebben,
zodat - zolang als het duurt alleen een groot
kaal terrein in aanmerking komt om deze grote, e-
nergie verslindende attracties op een veilige ma
nier ruimte te bieden. Wij menen dat, evenals bij
voorbeeld bij de bebouwing van de kop van de Vee
marktstraat en bij de inrichting van het gebied
dat voor een Maxis-vestiging is genoemd, naar
schaalverkleining moet worden gestreefd, zodat ge
bouwen - en in dit geval kermisattracties in
de fijnschalige structuur van de binnenstad moeten
worden ingepast. In dit verband zou ik als voor
beeld de Ginnekense kermis willen noemen, die in
de loop van de jaren niet zodanig uit de kluiten
gewassen is, dat naar een ander terrein moest wor
den omgezien. Vandaar dat de Ginnekense kermis nog
steeds een Ginnekense kermis is.
Niet alleen de omvang, maar ook het energie
verbruik en de geluidsoverlast van de attracties
zouden naar onze mening moeten worden terugge
bracht. Het is begrijpelijk dat men niet van het
ene jaar op het andere op een andere kermis met
kleinere attracties kan overschakelen. Men zou
echter bijvoorbeeld kunnen denken aan een vijfja
renplan waarmee wordt gestreefd naar een zekere
"afbouw" van een te ver doorgaande schaalvergro
ting bij de kermis van Breda. Wij pleiten voor
schaalverkleining, waarmee wij niet willen zeggen
dat er geen enkel groot apparaat meer zou mogen
worden neergezet. Onzes inziens moet een enigszins
andere verdeling tot stand komen, zodat de kleine
re attracties meer mogelijkheden krijgen. Dit is
niet alleen 'nodig op grond van technische of
milieuhygiënische overwegingen, maar ook om van de
Bredase kermis, zoals in De Stem van 8 november