28 JUNI 1976
1140
drieën willen splitsen. Allereerst wil ik de al
gemene situatie bij de kop nemen, vervolgens wil
ik op de bijzondere situatie van Etna ingaan, zo
wel wat het overleg als wat de situatie "an sich"
betreft, om dan vervolgens te komen tot een stand
puntbepaling van het college met betrekking tot
de ingediende motie
De algemene situatie is zodanig dat het werk
gelegenheidsbeleid op dit moment voor alle sec
toren gezamenlijk met de raad is bepaald. De
additionele raming werkgelegenheidsterreinen en de
kantorennota dekken gezamenlijk met de werkgele
genheids-beleidsnota van oktober 1972 het totale
veld af. Wat dat betreft zou ik dan ook in de
richting van de heer Welschen willen zeggen dat
met de raad op dit moment ook de grenzen van het
gemeentelijk beleid in dit opzicht zijn bepaald.
Als hij dan een drietal vragen stelt in de zin
van "wat wil het college?" en "welke mogelijkheden
heeft de gemeente?", dan meen ik dat deze kwestie
boven kreten en holle frasen moet worden uitgetild,
want wij houden ons bezig met hetgeen wij als ge
meente daadwerkelijk kunnen doen.
De heer WELSCHENIk hoop dat de wethouder
goed heeft begrepen dat die drie vragen gingen o-
ver activiteiten ten opzichte van bestaande be
dreigde bedrijven in Breda.
Wethouder VAN GRAAFEILAND: Dat heb ik bijzon
der goed begrepen. Om te dien aanzien geen misver
stand te laten bestaan is intussen reeds lang
voordat dit ordedebat werd aangevraagd binnen
het bureau economische zaken al een discussie op
gang gebracht over een notitie aan de raad ter ge
legenheid van de begrotingsbehandeling 1977, waar
in met name de in werkgelegenheidsopzicht aan het
gemeentelijk beleid te stellen grenzen zouden wor
den opgenomen. Steeds weer blijkt het, ondanks al
le geschriften omtrent werkgelegenheid die de raad
van de zijde van het college worden aangeboden,
mogelijk te zijn die grenzen van het gemeentelijk