28 JUNI 1976
1146
De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering en
geef het woord aan de heer Dees, die al in de
startblokken zit.
De heer DEES: Wat onze fractie betreft wil ik
opmerken dat door uw college op een groot aantal
punten duidelijkheid is verschaft over het gevoer
de en het nog te voeren beleid. De doelstellingen
van de stad Breda ten aanzien van het werkgelegen
heidsbeleid liggen vast in nota's, hetgeen met na
me voor de algemene problematiek geldt. Ten aan
zien van Etna is door het betoog van de wethouder
vast komen te staan dat uw college vrijwel niets
heeft nagelaten om de contacten warm te houden en
om waar mogelijk zowel te bemiddelen als te advi
seren. Uit de woorden van de wethouder heb ik te
vens opgemaakt dat de vakbonden op dit moment een
voortzetting van het overleg onnodig hebben geacht
en dat is ook een belangrijke reden waarom wij het
niet eens kunnen zijn met de motie, die wij voor
de vergadering van de heer Welschen hebben gekre
gen. In die motie wordt gesuggereerd dat het col
lege te passief is geweest het zijn woorden van
de heer Welschen zelf -- en dat de heer Welschen
niet overtuigd is door de antwoorden van de wet
houder, waaruit zou blijken dat van de zijde van
het college wel degelijk het nodige is gedaan. Wat
dat betreft hebben wij dus een andere invalshoek.
Omdat er geen voorstel van uw college ligt en wij
hier met een voorstel van orde te maken hebben,
vonden wij het voor de duidelijkheid gewenst onze
opvattingen in een motie neer te leggen zodat de
raad toch een duidelijke uitspraak kan doen. Ik
heb dan ook de eer u mede namens de heren Van Ban
ning, Geene en Suurmeijer een motie voor te leggen,
die als volgt luidt:
"De raad van Breda, in vergadering bijeen op
28 juni 1976,
gehoord de discussie over de werkgelegenheid
in Breda in het algemeen en bij ETNA in het
bij zonder