1198
12 AUGUSTUS 1976
De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering.
Wethouder VAN DUN: Bij dit agendapunt hebben
drie onderdelen de aandacht van de raad. In de
eerste plaats wil ik iets zeggen over de voorge
stelde verkoop van ongeveer 1.000 m aan de heer
Nuijten en over de opmerkingen die van de kant
van P.v.d.A./P.P.R. daarover zijn gemaakt. Het is
jammer dat enkele leden van de federatie P.v.d.A./
P.P.R. niet aanwezig zijn, want in de commissie
worden tegenwoordig de opmerkingen dienaangaande
evenals het vermoede antwoord van het college,
voor kennisgeving aangenomen. Ik geloof dat wij
al bijzonder vaak hebben gediscussieerd over de
vraag of het in deze tijd nog ordentelijk is dat
percelen van deze omvang aan woningzoekenden wor
den verkocht. Het verheugt mij bijzonder dat de
heer Brummelkamp over gelijke mogelijkheden voor
allen heeft gesproken. Ik geloof dat dat steeds
het kernpunt van de discussie is; naar mijn me
ning moeten wij ervoor zorgen dat er in Breda
plaats is voor iedereen die hier in wat voor
omstandigheden dan ook wil wonen.
De heer WELSCHEN: Dat zijn geen gelijke mo
gelijkheden voor allen. U geeft nu een ontzettend
smalle interpretatie!
Wethouder VAN DUN: Het is natuurlijk erg ge
makkelijk iemand halverwege zijn betoog te onder
breken. Ik kwam namelijk net aan het tweede punt,
de "andere allen", die misschien de heer Welschen
bedoelt. Ik vind het niet juist dat men zich bij
P.v.d.A^/P.P.R. afvraagt hoe er op deze wijze
1000 m grond kunnen worden verkocht als er
3.500 woningzoekenden zijn. Naar mijn mening
klinkt dat naar buiten toe bijzonder leuk, maar
is het geen positieve bijdrage tot de oplossing
van het probleem waar wij allen dagelijks mee be
zig zijn. Ik geloof niet dat men door dit perceel
bijvoorbeeld in tweeën of in drieën te knippen en
er woningwetwoningen op te laten bouwen een