1212 12 AUGUSTUS 1976 randgemeenten zullen gaan. Ook dat waag ik te be twijfelen en ik geloof dat de heer Brummelkamp nauwelijks serieus kan menen dat wij op deze plaats, gezien de door de raad in het verleden ge nomen besluiten ten aanzien van het ruimtelijke ordeningsplan, de mogelijkheid zouden hebben so ciale woningbouw tot stand te brengen waarin toe komstige bewoners zich gelukkig zouden kunnen voelen. De heer BRUMMELKAMP: Ik heb niet gezegd dat er per se sociale woningbouw tot stand moet komen maar dat er op dit perceel ook drie woningen in de particuliere sector hadden kunnen worden gesi tueerd. Wethouder VAN DUN: Dan refereer ik aan mijn opmerkingen in eerste instantie over het wervend woonmilieu. Over achtertuinen heb ik naar ik meen tot nu toe voldoende gezegd. Het gaat mij thans voorname lijk om nr. 5 van de lijst. Het zou mogelijk zijn daarover vanavond verder ten principale te spre ken, maar ik meen aat er een scheiding tussen twee aspecten moet worden gemaakt. In de eerste plaats is er een verantwoordelijkheid van het col lege van burgemeester en wethouders om in het ka der van het door de raad aan b. en w. opgedragen dagelijks bestuur voorstellen aan de raad voor te bereiden. Ik heb de heer Brummelkamp in tweede instantie wederom horen zeggen dat hier sprake is van uitholling van de bevoegdheid van de raad. Dit is echter werkelijk niet waar: de raad is in staat en bevoegd om elk besluit te nemen, conform eigen inzichten en eigen politieke achtergronden. Dat wordt ook in stand gehouden. Ik wil er nog op wijzen dat het vroegtijdig in gebruik geven, dat het college aan de direc teur openbare werken heeft gedelegeerd, geen zelf standige taak is. Er zijn enkele zelfstandige ta ken die wij uitvoeren zoals het verlenen van bouw vergunningen en het verhuren van lokaliteiten,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 1212