1274 12 AUGUSTUS 1976 herhalingen zouden vervallen. De beantwoording van de kant van de heren Goos en Ten Wolde naar aanleiding van hetgeen mevrouw Muntjewerff had ge zegd, was mijns inziens duidelijk. Samenvattend kan ik zeggen dat de inspraak en het gesprek over wat er nu is besloten, reeds hebben plaatsgevon den. Hierover is in Breda namelijk bij de tot standkoming van de binnenstadsprocedure jarenlang gesproken. Op 8 en 9 maart j.l. zijn er in de raad besluiten genomen, waarbij de fracties van P.v.d.A. en P.P.R. wellicht andere meningen hebben gehad dan het merendeel van de raad, maar ik ge loof dat het geen zin heeft thans op die besluit vorming terug te komen, tenzij er, zoals de heer Ten Wolde heeft gezegd, een nieuw element in het geding is. Als wij de pretentie hebben dat de bin nenstad moet worden gedragen door een gedifferen tieerd patroon van functies niet alleen wonen, hoewel het wonen voor ons uitgangspunt is geweest, maar ook werken, onder meer in de kantorensector dan zal daarvoor ruimte moeten worden gevon den. Ik geloof dat wij hier niets anders doen dan ons bezig houden met de uitvoering van de binnen- stadsbesluiten nr. 71, 72, 73 en 76. Mijn antwoord zal dan ook zeer beperkt zijn. Naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Jongeneel zou ik graag willen dat we feite lijk zijn, wanneer we in het kader van terechte vragen uit de Bredase gemeenschap een beroep op elkaar doen. Ik geloof dat het betoog van de heer Jongeneel en de binnengekomen brief twee onjuist heden bevatten. Het gaat niet over het verloren gaan van het laatste stukje groen, want ten eerste komt er De heer JONGENEEL: De heer Van Dun moet beter leren luisteren. Ik meen dat hij ook een beetje Bredanaar is. Wethouder VAN DUN: Een beetje véél! De heer JONGENEEL: Hij zal dan ook weten dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 1274