1292
12 AUGUSTUS 1976
kader waarin de toepassing van de Wet zich zal
kunnen voltrekken. Door velen van u is terecht
geconstateerd dat hier sprake is van een zeer nut
tige stap vooruit; in soortgelijke zin heeft naar
ik meen de minister zich in de Tweede Kamer uit
gelaten. Nu kan de vraag worden gesteld of wij er
zijn als wij de ter tafel liggende procedures
voor de gemeenteraad hebben vastgesteld. Ik geloof
dat al direct moet worden erkend dat dat niet het
geval is. Er zijn natuurlijk nog allerlei zaken
de heren Kramer, Dees en Welschen hebben daarop
gewezen die, hetzij in een ombudscommissie
hetzij in een klachtencommissie, als een "verleng
stuk" op deze grotere zekerheid zouden kunnen wor
den aangebracht. Vandaar dat wij mede op initia
tief van de commissie voor algemene zaken voor
stellen de verordening tot 1 april 1978 te laten
functioneren, vervolgens alles te overzien en naar
bevind van zaken te beoordelen of wij met de in
schakeling van de commissies van advies en bij
stand de juiste weg hebben gevolgd. Daarnaast
staat dat het college van burgemeester en wethou
ders zich met ingang van 1 september 1976 met re
gistratie van klachten zal bezighouden; deze re
gistratie zullen wij uiteraard zeer serieus aan
pakken. In de commissie voor algemene zaken heb
ben wij toegezegd dat aan deze kwestie ook in de
commissie voor algemene zaken zelve aan de orde
zal kunnen komen. Hetzelfde geldt voor de erva
ringen die in de komende anderhalf jaar tot 1 ap
ril 1978 zullen worden opgedaan.
Ik zal de sprekers van de kant van de raad
op de voet volgen. Door de heer Kramer is gezegd
dat de bezwaren want daar spreken wij hier
eigenlijk over aan de orde komen in het orgaan
dat ook al de beslissing in eerste instantie heeft
genomen. Ik moet daar kort en goed op antwoorden
dat het volgens de A.R.O.B.-wet niet anders kan.
Ik geloof dat wij moeten spreken van een herbezin
ning op het qenomen besluit, hetzij door de raad,
hetzij door het college van burgemeester en