1345 16 SEPTEMBER 1976 Wat het onderzoek zelf betreft: misschien kan de wethouder met de S.A.D. en de sociografi- sche dienst nog eens bekijken of de terugkoppeling van het effect van de activiteiten van de S.A.D. via het tweede onderzoek tot stand kan komen. Op die manier kunnen wij wellicht nog beter vaststel len wat er moet gebeuren met de maatregelen die de S.A.D. neemt. De heer GIELEN: De wethouder is mijns inziens in zijn beantwoording zó duidelijk geweest, dat ik over de door mij gestelde vragen weinig meer hoef te zeggen. Ten aanzien van de motie zou ik het volgende willen opmerken. Ik meen mij te her inneren dat mevrouw Willems in deze raad eens een motie heeft ingediend waarin zij het college ver zocht ook rekening met de kansarme leerling te houden en dit streven aan de S.A.D. door te geven. De wethouder heeft te dien aanzien een toezegging gedaan en er is destijds aandacht besteed aan scholen in Breda waar achterstand voorkwam. Ik geloof dat er op dit gebied activiteiten zijn ont plooid en dat aan het in de motie van mevrouw Willems gedane verzoek de nodige aandacht is be steed. Ik vind het meer dan prettig dat men op deze wijze te werk is gegaan; de S.A.D. heeft meer te doen dan alleen dit. Ik ben van mening dat de motie van de heer Welschen een beetje een aanklacht tegen het onder wijzend personeel in Breda inhoudt. Mijns inziens probeert iedere onderwijskracht het zo goed moge lijk te doen en de motie lijkt mij dan ook wat pijnlijk voor iedereen die in de stad Breda bij het onderwijs werkzaam is. De heer WELSCHEN: Met de motie willen wij geen enkele uitspraak over het onderwijzend perso neel doen. Door de vele besprekingen die wij heb ben gevoerd weten wij uit ervaring hoe hard het onderwijzend personeel werkt. De motie is bedoeld voor het college en zij is ook aan de andere frac ties aangeboden. Als er een verantwoordelijkheid

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 1345