1351
16 SEPTEMBER 1976
beurd. Ik wijs op wat er is gebeurd met betrekking
tot het vormingswerk en het beroepsbegeleidend on
derwijs. Ik wijs op het beleid inzake de huisves
tingssituatie, dat niet essentieel maar voorwaar
denscheppend is. Voorts wijs ik op wat er ten aan
zien van het vormingswerk jongvolwassenen is ge
beurd. Ik wijs erop dat wij met betrekking tot de
"leerplichtuitzitters" niet passief aan de kant
hebben gestaan. Van de gemeente is naar het onder
wijsbeleid toe een stimulus uitgegaan, waarbij wij
met eigen onvolkomenheid hebben geworsteld, maar
wèl activiteiten hebben ontplooid. Ik meen te mo
gen zeggen dat we daarbij veel aandacht hebben ge
had voor degenen die in de samenleving het zwakst
zijn.
Bij dit alles is naar mijn mening ook een an
der aspect aan de orde, dat bij de progressieven
wel eens in conflict komt met de overige aspecten.
Als men in het onderwijs iets wil doen, heeft men
iedereen nodig: de ouders, de leerkrachten, de pe
dagogische academies en de besturen. Er is een pro
ces nodig van met elkaar praten, van inspraak en
van werkelijke betrokkenheid bij de zaak. Dan wordt
er niets van bovenaf opgelegd, maar wordt er ent
housiasme en werkkracht gewekt om iets op gang te
brengen. Vanuit die optiek gezien wil ik niet pas
sief aan de kant staan en wil ik de opvattingen
die hier worden gehoord en die ik zelf ervaar, in
mijn contacten tot uiting brengen. Dat gebeurt ook,
maar ik moet daarbij aantekenen dat de opbouw van
de begeleiding voorzichtig moet verlopen, zoals de
heer Welschen ook zelf heeft gezegd. Men moet er
voor oppassen dat het geheel niet over de kop
wordt gedraaid en dat er geen te log lichaam tot
stand komt. Vanaf de basis moet er systematisch
stap voor stap iets worden opgebouwd. De heer
Welschen heeft de stukken gelezen en hij weet dus
dat de ouders aan het proces van intensieve begelei
ding van de leerlingen niet ineens van vandaag op
morgen gemotiveerd deelnemen, zodat er voor een
fasegewijze benadering is gekozen. We mogen consta-