I
135 5 FEBRUARI 1976
in de afgelopen periode inderdaad minder woningen
in de sociale sector in aanbouw zijn genomen en zijn
gereed gekomen. Sinds wij in september 1974 in de
raad zijn gekomen, heb ik dit intensief nagegaan.
Er zijn, zeker zeker in verhouding tot de bestaande
behoefte, in Breda meer woningen gereed gekomen in
wat wij gemakshalve de "vrije sector" en de "premie
sector" noemen.
Daar komt nog bij dat bij de door de heer Van
Dun genoemde voorbeelden de woningen in de Roe-
selarestraat en de Zwijnsbergenstraat hoogbouw
in het geding is. Het is een enigszins bedenkelijke
ontwikkeling dat mensen die in de hoogste nood ver
keren genoegen zouden moeten nemen met flats. De
wethouder weet evengoed als ik dat de kwestie-Roe-
selarestraat zeer omstreden is geweest en ik meen
dan ook dat het college zich daarvoor niet op de
borst zou moeten kloppen.
Er is een prioriteit. De heer Van Duijl heeft
een roerend betoog gehouden voor de legitieme be
hoefte van mensen met wat meer centen. Ik verbaas
mij er eerlijk gezegd een beetje over dat deze woor
den nu juist uit de mond van de heer Van Duijl moe
ten komen. Natuurlijk hebben deze mensen behoefte
aan woningen en hebben zij daarop evenveel recht
als iedereen. De overheid is evenwel iets anders
dan een makelarij in onroerend goed. De overheid
hoeft niet alleen vraag en aanbod in evenwicht te
houden; zij heeft een eigen taak die erop gericht
is de mensen die op woningbouwgebied niet zo gemak
kelijk aan de bak komen te helpen. Op dat punt
heeft dit college tot dusverre mijns inziens
daar blijf ik bij gefaald. Als hier één van de
weinige stukken grond die thans in Breda nog be
schikbaar zijn, weer wordt bestemd voor een vrij
extensieve bebouwing met geringe woondichtheid voor
een vrij selecte groep van naar wij mogen aan
nemen Bredanaren, zijn wij op de verkeerde weg.
Ik zou trouwens wel eens willen weten hoeveel men
sen uit Breda zelf hier komen te wonen, wat er dank-