1397 16 SEPTEMBER 1976 slechts één kamp zijn, namelijk in Breda. Ik ge loof dat het indertijd fout is geweest de gemeen schappelijke regeling aan te gaan. Dit gebeurde overigens niet, zoals de heer Koertshuis heeft gezegd, in 1968, maar naar ik meen in 1961, want in dat jaar is het huidige kamp al gebouwd. De bedoelingen waren destijds goed: men dacht dat men door de mensen in een mooi kamp met alle voor zieningen samen te brengen de leefbaarheid en de maatschappelijke ontwikkeling van de betrokkenen zou kunnen bevorderen. Men heeft echter twee kar dinale fouten gemaakt. In de eerste plaats heeft men over het hoofd gezien dat ook de woonwagen bevolking zou groeien. Bovendien hield het plan landelijk in dat er 52 grote regionale centra zouden worden ingericht, terwijl er bij mijn we ten slechts 23 tot stand zijn gekomen. Er zijn voorts nooit standplaatsen bijgekomen, zodat er enerzijds veel te weinig standplaatsen zijn, ter wijl aan de andere kant de kwaliteit door de te grote opeenhoping sterk achteruit is gelopen. Hoe moet men nu tot een oplossing komen? In de woonwagenwet staat dat elke gemeente verplicht is staanplaatsen voor de woonwagenbewoners aan te wijzen. De redenering van het bestuur van het woonwagenschap is dan ook dat elke gemeente zijn verantwoordelijkheid moet kennen en dragen en staanplaatsen moet aanwijzen. Er staat in de wet op de gemeenschappelijke regelingen dat aan die verplichting kan worden voldaan door gezamenlijk een kamp te exploiteren. Welnu, een aantal jaren geleden is in het gebied van Breda en omstreken voor een gemeenschappelijke regeling gekozen die er in feite op uit is gedraaid dat alle gemeenten hun verantwoordelijkheid hebben overgedragen aan dat is vriendelijk uitgedrukt; je zou ook kun nen zeggen: afgeschoven aan dat ene kamp in Breda. Men betaalt braaf de bijdragen en omslagen, maar de problematiek concentreert zich in de stad Breda. Ik ben dan ook van mening dat onze volgen de stap moet zijn dat wij tot een gewijzigde

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 1397