14 OKTOBER 1976 1445 zijds. Ten aanzien van de ruimtelijke uitwerking doen zich naar ik meen op het ogenblik nog aller lei problemen voor, te meer daar we tezamen met onze collega's nog bezig zijn er verder over te denken. Ik bedoel daarbij dan niet alleen de col lega's in het stadsgewest maar ook de collega's in West-Brabant; het streekplan West-Brabant is immers op het ogenblik aan herwaardering onderhe vig. Over de uitgangspunten kan men echter wel de gelijk iets zeggen. Als voorbeeld noem ik daarbij de kwestie van de overloop, waarmee ik toekom aan de opmerkingen van de heer Geene, die heeft gezegd dat het stadsgewest terughoudend is omdat er nog allerlei aspecten moeten worden uitgewerkt. Naar mijn mening kan worden vastgesteld dat over de overloop van verschillende kanten duidelijke standpunten zijn geformuleerd. Zo hebben gedepu teerde staten van Noord-Brabant te kennen gegeven dat Noord-Brabant naar hun mening niet de geschikt ste provincie voor de overloop is. Opvallend is dat in het memorandum van gedeputeerde staten dat op het ogenblik in bespreking is en waarover on langs in de commissie voor ruimtelijke ordening is gesproken, bij de aanwijzing van Breda tot groei stad vraagtekens worden geplaatst. Men vraagt zich juist met het oog op de overloopproblematiek, af of de aanwijzing tot groeistad wel gewenst is. Er s, zijn dus anderen die hier gedachten over hebben en ik ben daarbij dan nog voorbij gegaan aan de - inspraakgroepen uit Breda. In het preadvies wor den drie van dergelijke inspraakgroepen vermeld, maar in werkelijkheid zijn het er vier; temidden van allerlei andere klussen heeft onze federatie van fracties namelijk geprobeerd met hulp van men sen uit de wijken en van allerlei instellingen tot een standpuntbepaling te komen. In onze schaar se avonduren hebben wij geprobeerd tezamen met het provinciaal opbouworgaan een visie te formuleren. Daarnaast moet nog worden gewezen op een ad- r- vies dat b. en w. van hun eigen stedebouwkundige

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 1445