14 OKTOBER 1976 1459 wijken als de Hoge Vucht niet in zijn beschouwin gen betrokken. In het preadvies zijn evenwel ook positieve aspecten aan te wijzen. Ik wil nogmaals zeggen dat wij er waardering voor hebben dat b. en w. met hun collega's in de randgemeenten over het streek- gewest willen spreken. Voorts is het positief dat het college vermeldt dat het streekplan voor West- Brabant aan een herwaardering toe ismaar dit hoeft b. en w. er mijns inziens niet van te weer houden in collegiaal overleg hun eigen mening over de uitgangspunten van de verstedelijkingsnota te formuleren. Wij willen tot een zo positief mogelijke be nadering van het preadvies komen door het niet zonder meer af te wijzen doch te trachten het te amenderen, Bij dezen dien ik dan ook drie amender- menten in. Twee daarvan zijn meer technisch van aard en hebben tot strekking nog enkele dingen in de door de raad te nemen besluiten op te nemen. Het laatste amendement is meer principieel van aard en sluit aan bij de gedachtengang van het college, zodat wij aannemen dat het er geen moeite mee zal hebben. B. en w. zijn van mening dat de raad zich van een oordeel moet onthouden omdat be paalde dingen nog niet zijn uitgezocht. Wij vin den dat men, als men over de problemen nog met de randgemeenten en met anderen in West-Brabant in overleg wil treden, de conclusie moet trekken dat het voorbarig is Breda, zoals de minister in zijn verstedelijkingsnota doet, als groeistad aan te wijzen, gezien de onopgeloste problemen inzake overloop van mensen en werkgelegenheid en de thans plaatshebbende herwaardering van het streekplan West-Brabant. Mijnheer de voorzitter. Het spijt mij dat ik u en alle andere mensen in deze zaal zo lang heb verveeld met onze beschouwingen. Wij vinden de verstedelijkingsnota een zeer belangrijk stuk, zoals men al heeft kunnen merken toen de binnen stad en de Haagse Beemden werden besproken. Ik

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 1459