14 OKTOBER 1976
1465
niet over genoeg materiaal, instrumenten en in
zicht beschikken om op dit ogenblik een oordeel,
anders dan geleuter in de ruimteaan de minister
duidelijk te maken.
Dit is, wat populair vertaald, het standpunt
van het college. Ik voeg hier aan toe dat door al
le drie de sprekers een relatie tussen de verste-
delijkingsnota en de Haagse Beemden is gelegd. Op
9 december de heer Ten Wolde heeft daarop ge
wezen zullen wij tijd genoeg hebben om over de
Haagse Beemden zelf te spreken, maar laten we
voorlopig van de bedoelingen van de minister uit
gaan. Ik hoop dat de heer Ten Wolde het niet erg
vindt als ik zeg dat wij van de minister geen
beruchte maar een zeer welkome brief d.d. 30 sep
tember hebben ontvangen. Afgezien van de brief
van 30 september j.l. heeft de minister ook op
11 september van het vorig jaar iets aan Breda
geschreven. Ik geloof dat we steeds moeten trach
ten de dingen goed op een rij te houden. Wat is
de opvatting van de minister? De minister ziet in
West-Brabant en in het kader van de verstedelij-
kingsnota twee problematieken. Op de eerste plaats
constateert hij dat de suburbanisatie en de ge
zinsverdunning in het Bredase bepaalde consequen
ties heeft. Hier is een eigen problematiek van
Breda, de vier randgemeenten, Oosterhout en Etten-
Leur in het geding, waarvoor naar de mening van
de minister een oplossing moet worden gevonden.
Uit de brief van 11 september van het vorig jaar
blijkt duidelijk dat de minister die dingen volg-
tijdelijk heeft ingevuld. Hij heeft de financiële
mogelijkheden geopend om in de Haagse Beemden
zoals het provinciaal bestuur het formuleert
een "woongebied van formaat" te entameren, opdat
een eigen problematiek van Breda en de randgemeen
ten in het Westbrabantse gebied financieel en
technisch kan worden opgelost.
Daarnaast stelt de minister in zijn brief
van 11 september van het vorig jaar iets heel an
ders, namelijk dat Breda ook nog een functie zal