1470 14 OKTOBER 1976 meen dat daar ook bijhoort dat wij ons er duide lijk over uitlaten dat de aanwijzing van Breda tot groeistad voorbarig is. Dat klopt helemaal met het preadvies van het college zelf, zodat ik meen dat mijn groepering op een goede wijze rekening heeft gehouden met de standpuntbepaling van het college die de wethouder zojuist uitvoerig heeft geëta leerd. De heer VAN DUIJL: Over de ingediende amende menten zou ik het volgende willen opmerken. De in stellingen die in amendement 1 worden genoemd, staan eigenlijk al in het preadvies: zij worden op blz. 1 onder a. b. en c. vermeld. Overigens hebben wij er geen bezwaar tegen dat de in het amendement genoemde zinsnede in het concept-be sluit wordt opgenomen. De heer HOUBEN: De reacties van de inspraak- groep P.v.d.A./P.P.R. worden in het preadvies niet vermeld, hetgeen mede aanleiding tot het indienen van dit amendement is geweest. De VOORZITTER: Ik heb begrepen dat te dien aanzien geen problemen meer bestaan. De heer VAN DUIJL: Bij ons bestaan te dien aanzien geen problemen meer. Ook met amendement 2 heeft mijn fractie geen moeite. Ten aanzien van amendemént 3 zijn wij van mening dat het, gezien de huidige procedure, voorbarig is een dergelijke uitspraak op dit ogenblik te doen. Het college heeft in het preadvies voor mei 1977 een uitgeba lanceerde en duidelijke reactie aangekondigd en ik meen dan ook dat het thans prematuur is de uit spraak te doen dat de aanwijzing van Breda als groeistad voorbarig is. De heer TEN WOLDE: Naar aanleiding van het eerste amendement van P.v.d.A./P.P.R. wijs ik erop dat ons in de commissievergaderingen vaak wordt

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 1470