1561
9 NOVEMBER 1976.
Voor onze fractie is deze ontwikkeling ronduit
gezegd een gruwel. Wij kiezen uit overtuiging voor
een sterk lokaal bestuur waar, als basis van ons de
mocratisch bestel, de belangen van de ene sector
goed kunnen worden afgewogen tegen die van een ande
re sector, waar een beleid kan worden gevoerd dat
zoveel mogelijk is afgestemd op de plaatselijke wen
sen en behoeften, waar de burgers actief kunnen wor
den betrokken bij het beleid. Mag ik wat deze decen
tralisatie betreft voor Breda eens een concreet voor
beeld noemen: de Haagsche Beemden en de brief d.d.
30 september 1976 van de minister van volkshuisves
ting en ruimtelijke ordening. In deze brief doet de
minister een aantal globale toezeggingen aan Breda.
Dat is erg plezierig. Maar het is niet erg plezie
rig, en erg kenmerkend voor het centralistisch den
ken van deze minister, dat aan deze globale toezeg
gingen erg gedetailleerde voorwaarden worden verbon
den. Als men de brief naleest, ziet men dat de minis
ter erg ver gaat op het gebied van de beoordeling
van het plan in detail, de bebouwingsdichtheid, de
woningbouw in de binnenstad, de milieuhygiënische
aspecten van de Haagse Beemden, het openbaar vervoer
de wegentracering enzovoorts. Wezenlijke vragen die
dan rijzen zijn:
1. Welke ruimte is er nog voor de gemeentelij
ke autonomie, in hoeverre kan de raad desgewenst
nog wijzigingen in de plannen aanbrengen?
2Wat heeft de inspraak door de bevolking
nog voor zin als deze ondergeschikt moet worden
gemaakt aan de gedetailleerde voorwaarden van de
minister?
Meer duidelijkheid is hier, vooruitlopend op
de inhoudelijke discussies die wij over de Haagse
Beemden nog moeten voeren, zeker gewenst.
In het algemeen zou ik, als ik dit onderdeel
van centralisatie mag afsluiten, willen bepleiten
dat:
- het college nadrukkelijk waakt over de kwa
liteit van de lokale democratie,-
- b. en w. gezamenlijk of individueel, in on
derhandelingen met de rijksover-