1579 9 NOVEMBER 1976. Ik geloof, dat de heer Geene hierin reeds dui delijk de mentaliteit van de nota inspraak heeft aangegeven. Uit deze benadering blijkt, dat het C.D.A. en het college weliswaar tot op zekere hoog te willen inspelen op een veranderende maatschap pij maar zelf op dit gebied zeker geen initiatie ven willen nemen. Er spreekt geen bereidheid uit ALLES te doen om de burgers bewust te maken en hen zoveel als maar enigszins mogelijk over hun eigen situatie en onmiddellijke omgeving te laten beslis sen. De visie van de P.v.d.A. en de P.P.R. is op dit punt fundamenteel anders. Overigens, waarop baseert de heer Geene, en in zijn navolging ook het college, dat de overgro te zwijgende meerderheid het bestuur het liefst overlaat aan de gekozenen in de raad? Het lijkt erop, dat deze redenering wordt gevolgd, omdat de ze kan worden gebruikt om inspraak en medezeggen schap tot een minimum te beperken. De heer GEENE: Mag ik de heer Kaarsemaker op de "overvolle" publieke tribune opmerkzaam maken? ZO groot is de belangstelling van de Bredase bur ger voor het politieke gebeuren! Wil hij me dan vertellen dat dit college en deze raad niet bereid zijn de inspraak te bevorderen? Het moet wel enige zin hebben. Ook zijn voorganger heeft naar ik meen onlangs bij de discussies over inspraak duidelijk over grenzen gesproken. Er moeten ook eens een begin en een einde zijn. De heer KAARSEMAKER: Ik ben bang dat ik de schuld een beetje bij mezelf moet zoeken en dat ik in het begin van mijn betoog niet voldoende duide lijk ben geweest. Ik heb juist aangegeven dat het gedrag van de politieke partijen vaak de onduide lijkheid van de politiek vergroot, ik heb verteld hoe veel mensen in deze stad daarover denken en ik heb gezegd dat dat een oorzaak van een zich afkeren van de politiek zou kunnen zijn. Mijns inziens zou den de politieke partijen zich anders moeten op-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 1579