1617
9 NOVEMBER 1976.
ren.
Wanneer ik dan allereerst op het onderwijs
inga, wil ik de sprekers op de voet volgen. Ik
dank de heer Geene voor de steun die hij aan het
onderwijsbeleid heeft toegezegd en ik merk daarbij
op dat hij terecht heeft geconstateerd dat ook in
de afgelopen jaren met betrekking tot de nieuwe
opleiding en de huisvesting het een en ander in de
stad Breda is gebeurd. Ik denk daarbij onder ande
re aan de h.e.a.o.-schoolde m.a.v.o.-school voor
volwassenen, de school voor spraakgebrekkigende
afdelingen voor het L.O.M.-v.b.o. en het vormings
werk voor de jongvolwassenen, alsmede aan de nieuwe
huisvesting voor het lager technisch onderwijs, het
middelbaar technisch onderwijs en de streekschool
voor het beroepsbegeleidend onderwijs; voor het
hoger technisch onderwijs verkeren we in de bouw
fase.
De heer Geene heeft iets gezegd over de af
stemming van het beroepsonderwijs op de vraag van
het bedrijfsleven, waarover ik de volgende opmer
kingen zou willen maken. De onderwijsinstituten
leiden niet op en mogen ook niet opleiden
voor het bedrijfsleven in Breda en omgeving. Men
dient op de onderwijsinstituten rekening te houden
met de mogelijkheden tot volledige ontplooiing van
de jonge mens naar aard en begaafdheid, maar ander
zijds moeten we vaststellen dat de opleiding na
tuurlijk niet wereldvreemd moet zijn en dat er re
kening moet worden gehouden met de mogelijkheden in
de samenleving, ten eerste omdat het onderwijs an
ders tot grote frustraties bij de jonge mens kan
leiden maar ten tweede omdat vakbekwaamheid ook
voor de betrokkene en misschien juist voor hem
een bron van rijkdom kan zijn. Bij de noodzaak tot
het rekening houden met de maatschappelijke ontwik
kelingen zou ik willen aantekenen dat waarschijnlijk
in het technisch onderwijs gelet dient te worden
op de verwachting dat er in het leven van de jonge
mens die dit onderwijs volgt perioden van omscho
ling, bijscholing en het verwerven van verdere be-