9 NOVEMBER 1976.
1618
kwaamheid zullen moeten aanbreken. Bij die ontwik
keling moet er rekening worden gehouden met wat er
in de samenleving gebeurt en het belangrijke con
tact dat met het bedrijfsleven kan worden onder
houden, moet zo goed mogelijk vanuit die gedachten-
gang plaatsvinden. Het onderwijs moet dus niet op
het bedrijfsleven worden afgestemd, maar er moet
rekening worden gehouden met de ontwikkelingen die
zich ook op technisch gebied in onze maatschappij
voltrekken.
Daarnaast is het "verder leren" ook in de werk
zame periode van groot belang. Aanzetten daartoe
vindt men onder andere bij de streekschool voor het
beroepsbegeleidend onderwijs.
Ik denk dat deze vraagstukken zowel van de lo
kale als de landelijke overheid permanente aandacht
verdienen, waarbij ik er nogmaals op wil wijzen dat
een volledige afstemming natuurljjk niet mogelijk
en naar ik meen zelfs niet gewenst is.
De vrijheid van het onderwijs, die door de
heer Geene ten tonele is gevoerd, wordt door het
college volledig gerespecteerd en positief bevor
derd. Ik geloof dat de vrijheid van onderwijs EEN
van de grote waarden in onze samenleving is: door
deze vrijheid kunnen de mensen naar eigen inzicht
en naar eigen voorkeuren het onderwijs ZO opbouwen,
dat daarin hun opvattingen over het leven volledig
tot hun recht komen. In dit kader mag bijvoorbeeld
melding worden gemaakt van de totstandkoming van
de Vrije School, gebaseerd op de principes van
dr. Rudolf Steiner, alsmede van onze voorstellen
met betrekking tot het godsdienstonderwijs.
Op de vraag van de heer Geene of wij niet iets
aan de stichting van een instituut voor hoger weten
schappelijk onderwijs zouden moeten doen, zou ik
als volgt willen reageren. Mede onder sterke aan
drang onzerzijds is een provinciale commissie
"blauwdruk" ingesteld, die de behoefte aan en de
redelijke spreiding van instituten voor hoger en
middelbaar beroepsonderwijs in de provincie Noord-
Brabant gaat bekijken. Wij verwachten daarover het