1649 9 NOVEMBER 1976. dat het "een aanvaardbaar maximum" is. Ik meen dan ook dat daarover niet veel meer te praten valt. In ieder geval meen ik dat weals de door de heer Dees bedoelde situatie zich voordoet, terug MOETEN en terug KUNNEN. De Haagse Beemden zijn ook door de heer Crul als voorbeeld gebruikt. Hij heeft betoogd dat hier een typisch voorbeeld van minachting voor de raad in het geding zou zijn. De raad, zo heeft hij ge zegd, moet instemmen met plannen waar men zich ei genlijk al in principe over heeft uitgesproken, en moet zich akkoord verklaren met toepassing van de artikel 19-procedure. Ook dit is mijns inziens een vorm van volksmisleiding: de raad HOEFT niet in te stemmen met kant-en-klare plannen, maar op 9 december gaat de raad naar wij hopen instemmen met het gehele bebouwingsbesluit voor de Haagse Beemden, zoals dat zich in de contouren van het concept-structuurplan voltrekt, welk besluit ech ter ook mag worden afgewezen. De raad is daar niet mee verrast, want de materie ligt nu bijna een jaar ter tafel, men heeft erop kunnen studeren, men heeft er wetenschappelijke rapporten over kunnen lezen en men kan er op 9 december op zijn gemak een beslissing over nemen. Daarnaast wijs ik erop dat de artikel 19-procedure een onderdeel van de wet op de ruimtelijke ordening is. Te dien aanzien kan men niet zeggen dat er minachting voor de raad in het geding is, want de raad zal op 9 december moe ten beslissen of hij het voorbereidingsbesluit ter zake wil nemen. Ik kom toe aan enkele korte opmerkingen over de binnenstad. Mijn fractievoorzitter, de heer Geene, heeft mij daartoe verleid, aangezien ik het met een desbetreffende passage in zijn algemene be schouwingen niet eens kan zijn. Afgezien van de feitelijke en terechte constateringen die hij heeft gedaan, meent hij dat we op het gebied van het ver keer en het vervoer de auto de binnenstad uit aan het "pesten" zijn, terwijl we tegelijkertijd de parkeerterreinen rondom de binnenstad opruimen. Dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 1649