1669
9 NOVEMBER 1976.
- de aanstelling van een staffunctionaris voor w
kunstzinnige vorming en permanente educatie; s
- de instelling van een adviesgroep permanen- e
te educatie; z
- het voorbereiden van experimentele projee- m
ten. g
Dit zijn op zichzelf indicaties van een ver- s
anderend beleid dat inspeelt op de veranderingen B
in onze samenleving. Uiteraard gaat dit gepaard d
met een geleidelijke verhoging van het beschikbare e
budget voor de onderdelen die ermee samenhangen. g
Het gaat uiteraard ook gepaard met het geleidelijk h
afnemen van de uitgaven voor andere, minder van de- i
ze tijd zijnde activiteiten.
Een tweetal voorbeelden ter adstructie. Het v
eerste voorbeeld ontleen ik aan de algemene be- e
schouwingen van de heer Geene, alsmede aan die van t
mijn eigen fractievoorzitter. Ten aanzien van de e
amateuristische zelfwerkzaamheid geldt uiteraard h
dat er om straks gerechtvaardigde verlangens te v
kunnen honoreren geldmiddelen aanwezig moeten zijn e
zij het van bescheiden aard ter verhoging t
van de subsidienormen. Dat geld moet er niet zijn d
om een beleid te bewijzen, maar om, wanneer wij bij t
de subsidiëring van de amateursector structureel
achterblijven, tot bijstelling kunnen overgaan. p
Ik weet echter niet of en, zo ja, hoeveel wij op dit o
ogenblik achter liggen. Wat ik wèl weet en dat v
is voor deze sector vele malen belangrijker is c
dat er vele werkgroepen bezig zijn deze dingen te s
bekijken. Deze werkgroepen bestaan uit onze mede- k
werkers, de ambtenaren, alsmede uit representanten r
van de betrokken vereniging of verenigingen. Ik wijs h
in dit verband bijvoorbeeld op de werkgroep drum- v
bands en de werkgroep koren. I
Daarmee ben ik op een veel belangrijker as- s
peet van de amateurwereld gekomen. Essentieel voor s
het beleid in de amateursector is dat naast dat s
stelpostje in guldens de mentale bereidheid van de 1
stedelijke instellingen om hierop in te spelen aan- h
wezig is. Te dien aanzien valt een enigszins merk- e