11 NOVEMBER 1976. 1719 (Middag) De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering en zal een begin maken met de beantwoording van de re plieken door het college. Ik zou willen opmerken dat ik aan hetgeen ik dinsdag naar aanleiding van uw algemene beschouwin gen, vanuit mijn verantwoordelijkheid voor mijn portefeuille, naar voren heb gebracht eigenlijk niets heb toe te voegen. Waarom zal ik u verder za ken gaan onthullen die u reeds bekend zijn en die u ook elkaar al hebt medegedeeld? Daarbij zou ik het kunnen laten, ware het niet dat ik een enkele opmerking zou willen maken met betrekking tot de bestuurbaarheid van de stad. Van verschillende zijden is gesproken over de sfeer in en het functioneren van de raad, waarbij ook de be stuurbaarheid van de stad is betrokken, wat mij aan leiding geeft te stellen dat de stad, ondanks alles, toch gewoon bestuurbaar blijft. Ik heb horen zeggen, dat wij moeten uitgaan van een gegeven en ik wil helemaal niet ontkennen dat ik dat destijds ook heb gezegd, dat wij hebben geprobeerd bij het besturen van de stad tot enige ordening te komen, tot bepaal de afspraken inzake het feitelijk functioneren van het bestuur van de stad. Ervan uitgaande dat het de wens van de gemeenteraad is dat de stad nu op deze wijze wordt bestuurd, in onze groei naar een volwassen democratie, geloof ik dat de stad bestuur baar blijft waarover wij mijns inziens verheugd mogen zijn. Dat is de gegeven situatie waarvoor wij staan. Wethouder BROEDERS: De heer Geene is terugge komen op mijn opmerking over het kappen van dor hout overigens moeten wij ook wel denken aan de nog wat groene twijgen, die voor de verdere ontwik keling minder belangrijk worden geacht waarvan ik zou willen zeggen dat wij de raad indertijd de vorming van een saneringscommissie hebben voorge steld die inmiddels haar werk heeft gedaan. Daarna moest een functionele benadering plaatsvinden omdat aan de voet de mogelijkheden tot besnoeiing het best

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 1719