11 NOVEMBER 1976. 1723
(Middag)
aan die opmerkingen toegevoegd, dat ze in de stijl
van de heer Crul zijn; als hij dezelfde kwalifica
tie aan zijn eigen opmerkingen zou willen toekennen
dan staan wij wat dat betreft ook weer precies ge
lijk)
Overigens moet ik stellen dat de heer Crul
met zijn opmerkingen over Hoogspoor en R.W.Z., met
betrekking waartoe het college maar zou doorgaan
op een onverantwoorde weg, geen recht doet aan de
waarheid. Dat was in feite de kern van mijn betoog.
Ik heb daarbij heel bewust ook gedacht aan de col
lega's van de Partij van de Arbeid, waarmee ik ja
renlang heb mogen samenwerken, die zich met name
ook voor deze projecten hebben ingezet en daaraan
met verantwoordelijkheidsbesef voor de stad hebben
meegewerkt. Ik heb er juist op gewezen, dat ook
mijn opstelling ten aanzien van deze objecten me
de is beïnvloed door de relatie die ik in dit ge
meentebestuur met P.v.d.A.-functionarissen heb ge
had. Ik rekende het min of meer tot mijn plicht
ten aanzien van hetgeen zij hebben gedaaan niet
zomaar te accepteren, dat dat onverantwoord zou
zijn geweest.
Mevrouw Paulussen heeft gesproken over soli
dariteit en het onderwijs, dat een rol heeft te
vervullen. Ten aanzien daarvan heb ik gemeend twee
punten te moeten aanstippen en wel ten eerste de
vraag, die in de publicatie van Illich aan de or
de komt, of de onderwijsgevenden geen belemmering
zijn voor de werkelijke ontwikkeling, de werkelij
ke zelfstandigheid, de werkelijke kansen voor de
mensen in de westerse samenleving zoals wij die
kennen. Dit is een vraagstuk waarover wij mijns
inziens zouden moeten nadenkenhet antwoord erop
is zeker niet gemakkelijk te geven. Als anderzijds
echter toch getuigd mag worden dat in Breda met
name het experiment ten behoeve van de uitvallers,
van degenen die vastgelopen zijn in het onderwijs,
van start is gegaan en nu wordt uitgebreid voor
niet alleeen de jongens maar ook de meisjes, dan
mag daarbij worden geconstateerd dat vooral met dit