5 FEBRUARI 1976
174
wendt, terwijl bedoeld gezelschap toch niet bepaald
over een zekere schroomvalligheid beschikt. Dit is
naar mijn mening een signaal waaruit blijkt dat er
iets aan de hand is. Bovendien werken de leden van
genoemd college "aan de basis", zoals men dat tegen
woordig noemt. Zij hebben week in, week uit met de
ze problematiek te maken, zodat zij weten waarover
zij praten. Dit is mijns inziens een tweede reden
waarom b. en w. en de raad zich diepgaand met deze
kwestie dienen bezig te houden. Het onderwerp is in
het college van b. en w. besproken, het is voorts
behandeld in de commissie van advies en bijstand
voor sociale zaken, tezamen met het college voor de
verlening van bijstand. Het advies was een voorstel
aan de raad te doen dit ligt thans ter tafel
en wel zo snel mogelijk. Ik heb er nog op gewezen
dat het college wel eens van de raad om de oren
krijgt, omdat het met nagekomen stukken en nageko
men agenda's komt. Ik heb gezegd dat men een derge
lijke gang van zaken zo veel mogelijk wenst te voor
komen en ik heb gevraagd of het hier bedoelde voor
stel niet in de raadsvergadering van 12 februari
aan de orde zou kunnen komen. De commissie was
evenwel van mening dat dit punt op 5 februari aan
de orde moest komen. Dienovereenkomstig is gehan
deld.
Ik geloof dat de gevoelens van onbehagen die
in de brief van het college voor de verlening van
bijstand kenbaar worden gemaakt, in twee groeperin
gen kunnen worden onderscheiden; ook de heer Jonge-
neel heeft een indeling in tweeën gemaakt. Enerzijd
zijn er procedurele, anderzijds inhoudelijke bezwa
ren in het geding.
De procedurele bezwaren worden naar ik meen
door iedereen onderschreven. Een en ander is inder
daad snel en overhaast verlopen, met alle gevolgen
van dien. Divosa, die over dergelijke aangelegenhe
den gewoonlijk uitvoerig wordt geraadpleegd, heeft
deze keer slechts zeer kort iets in het midden kun
nen brengen. Als men het erover eens is dat de tot-