11 NOVEMBER 1976 (Avond) het gesprek over samenwerking op dit met name ge noemde punt op gang te brengen. Vervolgens kom ik bij de verkoop van woning wetwoningen, waar bij de algemene beschouwingen al over is gesproken. De heer Dees heeft gesteld dat de gemeente door het verkopen van woningwet woningen verlost zou kunnen worden van veel on- derhoudszorgen. Ik denk dat hij dat wel kan ver geten, want er worden alleen na-oorlogse woningen verkocht en daarvan nog alleen die woningen welke in goede staat verkeren. Flatwoningen zijn ook uitgezonderd en het resultaat is dat het gemeente lijk woningbezit eenzijdiger wordt, omdat goede goedkope eengezinswoningen bijvoorbeeld zoals die in Heusdenhout steeds meer aan de woning voorraad worden onttrokken. Bovendien wordt het onderhoud van de overblijvende woningen moeilijker omdat het complex niet meer één geheel vormt. De wethouder stelt dat hem nog geen signalen hebben bereikt die erop wijzen dat het nodig is de ver koop te stoppen, maar wij menen dat die signalen er wél zijn en wij vinden dat er op korte termijn een onderzoek moet worden ingesteld naar het even tuele nadelige effect op het huisvestingsbeleid van het verkopen van woningwetwoningen. Daarover wil ik de volgende motie bij u indienen: "De raad van de gemeente Breda, in vergade ring bijeen op 11 november 1976, overwegende, dat het niet uitgesloten moet worden geacht dat de verkoop van woningwet woningen aan bewoners het huisvestingsbeleid bemoeilijkt dringt er bij het college op aan hiernaar op korte termijn een onderzoek in te stellen en de resultaten van dit onderzoek aan de raad voor te leggen, en gaat over tot de orde van de dag". Voldoende ondersteund zijnde maakt de motie van mevrouw Muntjewerff mede onderwerp van de be raadslagingen uit.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 1832