11 NOVEMBER 1976 iö;3U
(Avond)
voorgenomen de sprekers in de volgorde van hun
optreden te beantwoorden.
De heer Van Duijl stelt als eerste de kwes
tie van het parkeren in de binnenstad van Breda
aan de orde. Wij hebben daarover bij de algemene
beschouwingen al veel verstandige dingen tegen
elkaar gezegd. Ik wil het hele gebeuren niet met
een dooddoener afdoen, maar het is juist met de
bedoeling aan deze belangrijke aangelegenheid
aandacht te besteden dat de parkeernota is gepu
bliceerd. Dat is een discussienota waarin een
aantal dingen duidelijk aan de orde komt, maar
die -- voordat de raad er een beleidsbeslissing
over gaat nemen natuurlijk nog onderwerp moet
zijn van gesprekken met belanghebbenden en be
langstellenden. Er kan technisch en kwantitatief
over een gat in de parkeercapaciteit worden ge
sproken, maar wij etaleren niet alleen locaties
en bepaalde technische voorzieningen in het gehe
le parkeergebeuren doch wij praten over een ver
andering in de parkeermentaliteit en daarbij pro
beren wij de Bredanaar te helpen. Ik geloof dat
men dit in de overwegingen moet betrekken. Wanneer
wij uitgaan van twee principes, namelijk a. de
betaalde parkeerplaatsen in Breda drastisch in
aantal vermeerderen en b. de kosten van dat par
keren opvoeren naarmate men de binnenstad nadert,
met name voor langparkeerdersdan geloof ik dat
wij met deze twee variabelen, met deze twee items
en samen met zowel middenstanders als consumenten
kunnen komen tot een parkeerbeleid, waarin over
heid, consument en middenstander op elkaar afge
stemd kunnen zijn. Het ligt er natuurlijk wel aan
hoe het buitengebeuren op de parkeernota reageert.
De heer Van Duijl vraagt om een andere priori
teitsstelling bij het aanleggen van parkeergara
ges, maar ik geloof dat wij dit pas kunnen be
spreken wanneer de inspraak rondom de parkeernota
is beëindigd. Dat hij zijn verheugenis uitspreekt
over het parkeerschap ik hoop dat wij ook het
parkeerbedrijf hierbij mogen noemen - verblijdt