12 NOVEMBER 1976. 1943
(Middag)
dat dit voor het college niet een zeer principiële
zaak is; als men goede redenen heeft hierop terug
te komen, zal dat naar ik aanneem in het college
niet op al te veel problemen stuiten.
De heer Koertshuis heeft betoogd dat wel kwa
liteitsverschillen maar niet de bouwkosten de tarie
ven voor de verschillende zwembaden mogen beïnvloe
den. Ik moet hierbij aantekenen dat er naar mijn
gevoel een directe relatie tussen de bouwkosten
en de kwaliteit van een bad bestaat. Hoe meer er
wordt geïnvesteerd, hoe beter een bad waarschijnlijk
van kwaliteit zal zijn, hetgeen betekent dat je
dan ook weer met andere tarieven komt te zitten.
Ik denk dat de heer Koertshuis in het bijzonder
heeft gedoeld op de bouwkosten voor zover deze door
inflatie en dergelijke beïnvloed zijn. Ik ben het
met hem eens dat dergelijke elementen zo veel moge
lijk buiten de tariefstelling moeten worden gehou
den en ik geloof dat dat ook is gebeurd, want de
tekorten op de modernere baden zijn aanzienlijk
groter dan op de oude.
Overigens verwacht ik dat we voor 1978 ten
aanzien van de tarieven niet tot nieuwe uitgangs
punten hoeven te komen. Wij vinden de uitgangspun
ten die in de nota sport staan de juiste en we zul
len proberen op basis daarvan de tarieven zo veel
mogelijk te harmoniseren.
De sportstichting heeft op ons verzoek een ad
vies uitgebracht met betrekking tot de badhuur voor
de zwemverenigingen. Men is tot de conclusie geko
men dat het tarief voor de zwemverenigingen
eigenlijk is er op het ogenblik in Breda maar één:
Z.W.C. van dien aard is, dat het een te groot
beslag op de verenigingsmiddelen legt. De beoorde
ling onzerzijds valt in dezelfde richting uit en
dat betekent dat wij naar alle waarschijnlijkheid
zullen besluiten de badhuren in generale zin voor
60 te subsidiëren. Voor alle duidelijkheid:
zulks leidt niet tot een begrotingswijziging, want
we kunnen het binnen onze eigen post opvangen
Ingaand op de situatie met betrekking tot de