12 NOVEMBER 1976. 1963
(Middag)
dat verplicht is, maar geen vrijheid van levens
lange voorgezette educatie die vrijwillig is. Dit
klinkt misschien heel moeilijk, maar het is een
algemene stelling in dit verband. Men kan daar
over denken wat men wil, maar de situatie is nu
eenmaal zo. Zoals tijdens de begrotingsbehandeling
al enige malen is gezegd, wil de staatssecretaris
de rijkssubsidie naar de gemeenten overhevelen en
de gemeenten in eerste instantie over de aanwen
ding van deze subsidie laten beslissen, waarbij
zij daar schuilt de adder onder het gras!
aan de door C.R.M. gestelde normen moet voldoen.
Het systeem dat de staatssecretaris daartoe
denkt te hanteren is dat van de rijksbijdragerege
ling waarbij de gemeente rijksgelden ontvangt op
basis van een sociaal-cultureel meerjarenplan. Daar
bij worden twee geldstromen onderscheiden: het
basisbedrag voor het algemeen sociaal-cultureel
werk en de aanvulling, speciaal voor het aanpakken
van achterstandsituaties. Onder "sociaal-cultureel
werk" wordt in dit verband verstaan: jeugd- en jon
gerenwerk, vormings- en ontwikkelingswerk, buurt
en clubhuiswerk en amateuristische kunstbeoefening.
Plaatselijke verschijningsvormen van deze vier werk
soorten en de onderdelen daarvan moeten door de ge
meente in de gelegenheid worden gesteld hun plannen
in grote lijnen voor vier jaren en gedetailleerd
voor het komende jaar bij de gemeente in te dienen
en daarover subsidie te verzoeken. Alle plannen
worden door de gemeente op een rijtje gezet zo
als dat tegenwoordig heet en op een eventueel ge
meentelijk sociaal-cultureel meerjarenplan ge
plaatst dan wel in het plan voor het komende jaar
opgenomen. De gemeente bepaalt daarbij in eerste
instantie welke activiteiten in aanmerking komen
en voor welk bedrag. Het is de bedoeling dat de
vermelding van het meerjarenplan regelmaat in de
subsidiëring inhoudt. Het totale plan wordt door
de gemeente aan C.R.M. toegezonden, waarna men daar
bepaalt of het aan de door het ministerie gestel
de voorwaarden voldoet. Zo ja, dan krijgt een