12 NOVEMBER 1976. 1965
(Middag)
proces zijn.
In dit verband tot slot nog het volgende. Door
achterstandsituaties bij bepaalde groepen op te hef
fen kweekt men bij andere groepen weer achterstand
aan. Dit is een bekend verschijnsel waarop ook de
wethouder heeft gewezen. Daarom juist zijn door mid
del van de rijksbijdrageregeling voor vorming en
ontwikkeling twee elementen aangebracht, namelijk
vormingsactiviteiten voor iedereen en vormingsacti
viteiten, speciaal voor zoals dat in het C.R.M.-
-vakjargon heet "achtergeblevenen in kennis en
sociale vaardigheid."
Een zo spoedig mogelijk instellen van een ad
viescommissie ad hoc ten behoeve van aangelegenhe
den van permanente educatie in deze stad is thans
terdege een eis van de eerste orde, willen wij hier
in Breda straks niet de eerste boot missen en op de
volgende moeten wachten. Overigens kan nu al worden
voorspeld dat Breda stellig niet de enige zou zijn
die de eerste boot zou missen.
De algemene beschouwingen over de deelbegroting
cultuur, gehouden door de wethouder zelf, vond ik
heel goed. Ik zou het zelf waarlijk niet zo goed
gezegd kunnen hebben, maar ware zulks wèl het geval,
dan zou ik nu in herhalingen vervallen en dat moe
ten we, gelet op de krappe tijd die ons is toegeme
ten, zien te vermijden.
Nu zal men denken dat ik aan het slot van mijn
betoog ben, maar dat is niet waar, want de heer
Gielen, die inmiddels is vertrokken, heeft gevraagd
of ik iets van wat hij op papier heeft gezet aan de
wethouder en het college wil doorgeven. Ik hoop,
mijnheer de voorzitter, dat u mij dat toestaat; ik
zal het heel kort doen.
De VOORZITTER: Dat was mij bekend en ik geef
u bij dezen graag die gelegenheid.
De heer VISSER: De heer Gielen heeft veel lof
voor het bureau cultuur dat met weinig mensen heel
hard heeft gewerkt aan de culturele opbouw van Bre
da. De weinige medewerkers hebben hem zelf verteld