12 NOVEMBER 1976. 1969
(Middag)
betoog van de heer Visser. Aan de andere kant wil
ik erop wijzen dat we nu in Breda al twee jaar over
deze problematiek aan het praten en denken zijn.
Evenals de heer Visser krijg ik langzamerhand het
gevoel dat we moeten oppassen de boot niet te mis
sen. Het zou wel eens kunnen zijn dat het tempo
waarin dit alles wordt aangepakt toch te langzaam
is. Landelijk doen zich allerlei ontwikkelingen op
het gebied van de decentralisatie voor, met alle
consequenties van dien. Ook plaatselijk doen zich
ontwikkelingen voor, die vandaag in deze raad een
flinke "push" zouden kunnen krijgen; ik doel dan
in het bijzonder op een eventuele subsidiëring van
de Stichting voor Werklozen. Wanneer je immers over
vorming van werklozen praat, praat je ook over per
manente educatie.
Ook de problematiek van de Werkgroep Richting
sluit bij de permanente educatie aan. Deze proble
matiek is tot mijn verbazing bij de algemene be
schouwingen niet aan de orde gesteld, maar ik wil
er dan nu enige aandacht aan besteden, zij het niet
al te uitgebreid, omdat daarvoor de komende week
nog wel de gelegenheid zal bestaan. Geconstateerd
kan worden dat de Werkgroep Richting zich bezighoudt
met werken met volwassenen op het gebied van din
gen die hun interesseren. De werkgroep doet aan dit
soort vormingswerk ten aanzien van een vrij groot
aantal groepen. Bovendien houdt Richting zich be
zig met vergroting van de samenhang en de coördi
natie binnen die groepen en met de organisatie van
een scholingscursus. Gezien dit alles zal naar ik
meen iedereen in deze raad moeten erkennen dat er
midden in Breda een vorm van permanente educatie
aan het groeien is. Het evaluatierapport is op
slechts een half jaar werken gebaseerd en geeft
aan dat er in een half jaar ook nog niet vreselijk
veel kon gebeuren. Wanneer dan ook het college
en volgende week misschien ook de raad
tot de conclusie komt dat Richting geen subsidie
meer dient te ontvangen, wordt mijns inziens af
breuk gedaan aan de gedachte van permanente educatie