200 12 FEBRUARI 1976 lege het probleem van kindercentra, peuterspeel zalen en kinderdagverblijven te veel aan de hand van symptoombestrijding benadert. Er worden nood verbanden gelegd en het particulier initiatief wordt aangevuld, maar b.en w. hebben op dit punt nog geen duidelijke eigen beleidsvisie. Op de derde plaats menen wij dat pas op ba sis van een dergelijke beleidsvisie prioriteiten kunnen worden gesteld en middelen kunnen worden aangewend om het beleid te realiseren, waarbij wij onder andere aan subsidies denken. Ten vierde. In de beleidsvisie moet meer dan tot nu toe het geval is aandacht worden besteed aan de onderwijskundige aspecten, ouderpartici patie en steun van de S.A.D. Ten vijfde. In de beleidsvisie moet hoge voorrang worden gegeven aan het stimuleren van peuterspeelzalen voor groepen en wijken die daar in het huidige systeem niet aan toe komen, maar die er wellicht meer dan andere behoefte aan heb ben. Op de zesde plaats het volgende. In de voor gestelde verlengde interimregeling is het totale subsidiebedrag naar onze mening te laag. Er dreigt een soort verdeel-en-heers-politiek, waarbij de betrokken speelzalen onderling de magere buit mogen verdelen. Ook is er het reëele gevaar dat door een te laag subsidiebedrag ouders te veel moeten betalen, leidsters te weinig krijgen uit betaald, en er te weinig geld is voor vernieu wing van het spelmateriaal, studie en begeleiding. Ten zevende. Door de stringente eisen die aan het subsidiebeleid gekoppeld zijn, is het zeer onaantrekkelijk nieuwe initiatieven te ont plooien. Evenals in het verleden van de Stichting Peutercontactzou meer ruimte moeten worden in gebouwd voor experimenten; ook deze zouden door de gemeente moeten worden gehonoreerd. Ten achtste. De status van de commissie die de onderhandelingen met de gemeente voert dient

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 200