2034 12 NOVEMBER 1976
(Avond)
orde en de veiligheid waarover de heren Kramer en
Crul hebben gesproken. De argumentatie en het be
toog van de heer Kramer kan ik goeddeels onder
schrijven. Ik geloof inderdaad dat Breda een bij
zonder plaats inneemt, gezien zijn centrumposi
tie, zijn recreatie en toerisme, zijn plaatselij
ke bijzondere omstandigheden en zijn positie in
het gewest, waarbij kan worden gedacht aan ge-
westpolitie en de mogelijkheden die de politiewet
in dit opzicht geeft. Ik heb kennis genomen van
de opmerkingen op sociaal terrein die de heer
Kramer heeft gemaakt en ik ben dankbaar voor de
waardering die aan het adres van de politie is
uitgesproken
Waar het in het betoog van de heer Kramer op
aankomt, is de mededeling dat de politie in Breda
haar taak niet naar behoren kan vervullen. In dit
verband ben ik altijd nog van mening en ik ben
dan in het goede gezelschap van het politiekorps
dat de taken in Breda in redelijkheid kunnen
worden vervuld. Dat neemt niet weg dat er wensen
zijn. De door het ministerie van binnenlandse za
ken voorgeschreven sterkte van het politiekorps
is bereikt en er zijn dus feitelijk, in dat licht
bezien, geen vacatures. Het staat echter natuur
lijk als een paal boven water dat de politie pri
oriteiten moet stellen: de primaire taak blijft
de openbare orde. Uiteraard heeft de politie, zo
als de heer Crul dat heeft gezegd, een dienstver
lenende taak, waaraan grote aandacht moet worden
geschonken, maar de politiefunctionaris is geen
maatschappelijk werker: hij is de man die heeft
te zorgen voor openbare orde en veiligheid. In
dit verband wil ik opmerken dat ik er als hoofd
van de politie erg hoge waarde aan hecht dat in
Breda iedere groep van de bevolking gelijk wordt
behandeld. Het is ook zo dat de ene groep ik
noem geen enkele met name niet uitsteekt in
criminaliteit boven een andere. Het heeft er soms
de schijn van dat dit wèl het geval zou zijn,
maar ik geloof dat ik op goed gezag van de politie