2040 12 NOVEMBER 1976 (Avond) instituut te komen. Het is ons overigens bekend, mede naar aanleiding van de gehouden besprekingen over de reorganisatie van het binnenlandse be stuur wat de opvattingen van de gemeenteraad en van de gewestraad in dezen is. De heer WELSCHEN: Ik zou hier geen misver stand over willen laten bestaan. Ik begrijp dat de gemeente op dit ogenblik enige problemen heeft; niettemin ligt de overtuiging van de verschillen de fracties in dit opzicht duidelijk op tafel. De VOORZITTER: Ik geloof dat dat niet is ontkend. Ik heb evengoed het recht daar een aan tal kanttekeningen bij te plaatsen,zoals ik dat ook dinsdag heb gedaan. Die overtuiging is duidelijk, zonder dat zij overigens met evenveel woorden in de motie staat. Overigens meen ik dat we elkaar ook zonder motie wel dingen kunnen zeggen die we in de eerste plaats menen en waar we ons ook aan houden. Ik geloof dat dat in het normale verkeer tussen mensen van meer dan gewoon belang zou kun nen zijn. Vervolgens kom ik op de inspraaktirades die de heer Welschen heeft gehouden; ik zal hem daar heel beleefd op antwoorden. Hij heeft gezegd dat ik op het gebied van de inspraak wel vreselijk deskundig moet zijn en de vraag gesteld of ik denk dat er ook nog andere inspraakmethoden zijn dan de methoden die ik op gezette tijden bedenk. Die vraag moet bevestigend worden beantwoord. De heer WELSCHEN: Voordat u een vraag beant woordt die ik niet heb gesteld: ik vroeg niet of er andere methoden zijn, maar of er verdergaande methoden zijn, waarbij de burgerij werkelijk bij de zaak wordt betrokken. De VOORZITTER: U hebt gevraagd of de proce dures die op het ogenblik worden toegepast de enig mogelijke zijn; ik antwoord daarop dat die procedures niet de enig mogelijke zijn. De heer Welschen heeft voorts gezegd dat wat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 2040